Premier Verhofstadt steekt het niet onder stoelen of banken: hij wil en zal de Senaat hervormen. Op 9 oktober 2001 maakte hij zijn plannen voor het eerst openbaar tijdens zijn Federale Beleidsverklaring. Deze speech zorgde voor heel wat commotie binnen de Hoge Vergadering. De Eerste Minister had het namelijk over de mogelijke samenvoeging van Kamer en Senaat tot één Federaal Parlement waarin een bijzondere commissie de reflectiefunctie op zich zou moeten nemen. Verder had hij het over een paritaire Federale Raad, samengesteld vanuit de gemeenschappen, waarin alle gewesten vertegenwoordigd zouden zijn: 35 Nederlandstaligen en 35 Franstaligen, waarbij inbegrepen één vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap. Diezelfde Raad zou samen met het Federaal Parlement bevoegd zijn voor de grondwetswijzigingen en de aanpassingen aan de bijzondere wetten. Twee jaar na die Beleidsverklaring is de storm wat gaan liggen en is het ontwerp van verklaring tot grondwetsherziening -waaronder de artikels betreffende de Senaatshervorming- door de Ministerraad goedgekeurd en zijn de hervormingsplannen herbevestigd in het Regeerakkoord van 10 juli 2003. Het komt er nu voor de Premier op aan om, tijdens de legislatuur 2003-2007, de noodzakelijke tweederde meerderheid in het parlement voor zijn zaak te winnen.
Maar tot zolang bestaat de huidige Belgische Tweede Kamer nog steeds uit 71 senatoren waarvan 40 rechtstreeks verkozen senatoren, 21 gemeenschapssenatoren en 10 gecoöpteerde senatoren (en de senatoren van rechtswege). Die gemeenschapssenatoren die als enige parlementairen nog een dubbelmandaat bekleden -gemeenschapssenatoren zetelen zowel in de Senaat als in hun respectievelijke gemeenschapsraad- werden door het Sint-Michielsakkoord gecreëerd om de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten op het federale niveau te verzekeren: 10 van die 21 gemeenschapssenatoren worden aangewezen door en uit de Vlaamse Raad, 10 door en uit de Franse Gemeenschapsraad en 1 door en uit de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Zij moesten ervoor zorgen dat de Senaat de ontmoetingsplaats tussen de federale staat en de gemeenschappen en gewesten zou belichamen. Zij moesten er m.a.w. ook voor zorgen dat de participatiewet, die zegt dat de deelstaten van de federale staat moeten kunnen deelnemen aan de uitwerking van de federale beslissingen die hen aanbelangen, vervuld zou zijn. Het is net dat ambt dat Verhofstadt wil opwaarderen door de nieuwe Senaat nog enkel met gemeenschapssenatoren te bevolken.
Maar recent onderzoek pleit tegen de plannen van Verhofstadt. Dieter Vanhee (K.U.L.) bestudeerde de rol van de Vlaamse gemeenschapssenatoren in de Belgische federale staatsstructuur tijdens de legislatuur 1995-1999 en verkreeg met dit werk de graad van Licentiaat in de Politieke Wetenschappen. Hij concludeerde dat ‘een gemeenschapssenator’ enkel op papier bestaat. Is het in theorie een schitterend concept, des te meer ontgoochelend was het in de praktijk. De meeste Vlaamse gemeenschapssenatoren waren immers niet actief op domeinen waar men dat zou verwachten. Positief uitgedrukt kon men wel stellen dat de gemeenschapssenatoren als groep, wat betreft hun controlerende activiteit (vragen en interpellaties), in het Vlaams Parlement en in de Senaat rond het gemiddelde scoorden, desondanks hun dubbelmandaat. Meer nog, ze waren actiever dan de rest van de Senaat en het Vlaams Parlement in respectievelijk het aantal mondelinge vragen en het aantal interpellaties.
Negatief uitgedrukt kon men stellen dat de gemeenschapssenatoren weinig vragen m.b.t. het communautaire aspect stelden. Als ze die dan al stelden, dan ging het in de meerderheid van de gevallen over communautaire strijdpunten zoals o.a. de eis voor verdere federalisering, de vraag naar de bevoegdheidsverdeling en het aankaarten van de taalproblematiek in de Brusselse Rand. Dit was tegen de verwachtingen in want de onderzoekshypothese was net dat vooral gedeeltelijk communautaire vragen, dit zijn vragen naar overleg en samenwerking, zouden worden gesteld gezien hun rol als bruggenbouwer tussen de verschillende assemblees. Negatief was verder dat slechts weinig gemeenschapssenatoren zich actief mengden in het debat m.b.t. belangenconflicten terwijl dat eigenlijk een domein is waar ze een heel belangrijke rol zouden kunnen en moeten spelen.
De brugfunctie tussen het Vlaams Parlement en de Senaat die ze horen te vervullen, was m.a.w. slechts heel sporadisch zichtbaar. Van een rolconflict hadden ze geen last want bij het begin van hun mandaat maakten de meeste gemeenschapssenatoren een duidelijke keuze voor de Senaat of het Vlaams Parlement. Dieter Vanhee: “Jammer genoeg is het net die keuze die het ambt en hun rol devalueren. Hoe kan men immers ‘een gemeenschapssenator’ zijn wanneer men beduidend meer werk levert in de ene assemblee en de andere links laat liggen? Het is immers onontbeerlijk om voeling te hebben en te houden met beide halfronden om die brugfunctie tussen beide beleidsniveaus te kunnen belichamen zoals de grondwetgever het met de vierde staatshervorming voor ogen had.” Het gevolg van die keuze blijkt volgens de jonge politieke wetenschapper duidelijk uit de interviews die hij van de tien Vlaamse gemeenschapssenatoren afnam: men voelde zich tijdens de legislatuur 1995-1999 geen gemeenschapssenator en men werd niet aanzien als een gemeenschapssenator. Men voelde zich daarentegen gewoon Vlaams Parlementslid met stemverplichtingen in de Senaat of omgekeerd gewoon Senator met stemverplichtingen in het Vlaams Parlement.
“Slaagden de gemeenschapssenatoren er als individuen niet in hun rol waar te maken, dan is dat evident dat dit ook als groep niet lukte,” aldus Vanhee. “Ze slaagden er niet in, om over partijgrenzen heen, constructief samen te werken en zich als vertegenwoordigers van de deelstaat in de Senaat en als vertegenwoordigers van de Senaat in het Vlaams Parlement te profileren. Nochtans lagen de kansen er voor het grijpen en waren er voldoende pogingen om, onder impuls van Leo Delcroix, gezamenlijk concrete zaken te realiseren, maar deze mislukten allemaal.”
Premier Verhofstadt, die de Senaat nog enkel wil bevolken met gemeenschapssenatoren, is dus een gewaarschuwd man. Wil hij de Senaat in het algemeen en de gemeenschapssenatoren in het bijzonder aan een grondige hervorming onderwerpen, dan moet hij zeker rekening houden met de hierboven opgesomde struikelblokken. Theorie en praktijk liggen in het Belgisch institutionele model immers niet zelden ver uiteen en de Vlaamse gemeenschapssenatoren vormen daar absoluut geen uitzondering op.
Bron: VANHEE, D., De rol van de Vlaamse gemeenschapssenatoren in de federale staatsstructuur tijdens de legislatuur 1995-1999, Leuven, KULeuven, 2003 (Diss. Lic.), 230 p.