Partijwissels in België: een onderzoek naar de motieven en gevolgen van de overstap van Belgische parlementsleden naar een andere partij tussen 1981 en 1999

Marjan Decroos
Persbericht

Partijwissels in België: een onderzoek naar de motieven en gevolgen van de overstap van Belgische parlementsleden naar een andere partij tussen 1981 en 1999

De controverse voorbij: over de beslissing tot overstap naar een andere partij en de gevolgen ervan

 

U herinnert ze zich misschien nog: de tranen van Johan Van Hecke tijdens een interview met de krant De Standaard in het najaar van 2001. De oud-CVP-voorzitter had het merkbaar moeilijk met zijn uitsluiting uit de partij. De aanleiding? Politieke ontrouw. Van Hecke zou plannen hebben beraamd om met zoveel mogelijk CD&V’ers naar de VLD over te stappen om samen tot een “grote volkspartij” te kunnen uitgroeien. Na een bewogen afscheid van de CD&V richtte hij een nieuwe beweging, de NCD op (Nieuwe Christen Democratie). Een jaar later schafte het gros van de NCD-leden zich een VLD-lidkaart aan.

Eveneens in het najaar van 2001 viel de Volksunie na een lange lijdensweg officieel uiteen. Wie ervan overbleef trok in 2003 alleen, in kartel met de sp.a of als individu op de lijst van een andere partij naar de federale verkiezingen. Tussen de splitsing en de verkiezingen van 2003 kreeg de kiezer een soms weinig verheffend schouwspel te zien van hoe de partijlozen op zoek gingen naar de partij die hen het beste lag ... of hen het meeste te bieden had.

Scheiden en hertrouwen, het komt voor in de beste politieke families. Tussen 1981 en 1999 zijn 27 gevallen bekend van in functie zijnde of oud-parlementsleden die van partij veranderden. Hieronder enkele grote namen zoals Henri Simonet (van de PS naar de PRL in 1985), Jaak Gabriëls (van de VU naar de VLD in 1991), Pierre Chevalier (van de SP naar de VLD in 1992) en Gérard Deprez (van de PSC naar de toenmalige PRL-FDF-MCC in 1999). Maar ook minder bekende of in de vergetelheid geraakte namen wisselden in die periode van partijkaart: Ferdinand Geyselings (van Agalev naar de VU in 1987), Johan De Mol (van de VU naar de SP in 1987) of Ludo Dierickx (van Agalev naar de SP in 1995).

De reacties op een overstap zijn meestal erg kritisch. De partij die achterblijft, hanteert een retoriek die de “overlopers” van verraad beschuldigt, de pers staat klaar om de overstap als een opportunistische machtsoverweging af te schilderen, de kiezer voelt zich berooid, de legitimiteit van de politieke vertegenwoordiging daalt, de ideologische grenzen tussen de partijen worden vaag, kortom, het dichten van de beruchte kloof tussen de burger en de politiek lijkt alweer een stap verder af. Wat brengt een politicus er dan toch toe om een dergelijke controversiële beslissing tot overstap te nemen? En wat zijn de gevolgen van die beslissing?

Uit diepte-interviews met 15 overgestapte parlementsleden waarin gepeild werd naar hun motieven van overstap lijkt het antwoord op de eerste vraag aanvankelijk zeer persoonlijk en divers. Toch is het mogelijk om doorheen de verscheiden verhalen categorieën van overstappers te ontwaren. Er zijn er bijvoorbeeld die overstappen omdat de oorspronkelijke partij niet meer kan tegemoetkomen aan het verlangen van het parlementslid om herkozen te worden. Het niet verkrijgen van een verkiesbare plaats bij de volgende verkiezingen, een ongunstige positie in de partij of een verwachte verkiezingsnederlaag van de partij vormen dan de aanleiding tot de beslissing de partij in te ruilen voor een andere partij. Anderen stappen over omdat ze vinden dat ze niet genoeg invloed op het beleid kunnen uitoefenen in hun oorspronkelijke partij. Een onverenigbaarheid tussen de eigen standpunten en die van de partij, het niet mogen tot uiting brengen van een eigen standpunt of het ontbreken van verantwoordelijkheid binnen de partij doet in deze gevallen het parlementslid beslissen over te stappen naar een andere partij, waar hij of zij hoopt deze zaken in gunstige zin te kunnen omkeren. Er is ook een derde categorie overstappers: diegenen die met hun overstap een herverkaveling van het politieke landschap willen doorvoeren. Voor deze parlementsleden is het niet de bedoeling om individueel naar de andere partij over te stappen, maar om de hele partij (of een groot deel ervan) te overhalen de krachten te bundelen met een andere partij.

Een overstap is evenwel niet zonder risico. Het parlementslid riskeert meer vijanden dan vrienden te maken in zijn oorspronkelijke partij, reputatieverlies te lijden bij de kiezer of zijn of haar parlementszetel te moeten afstaan onder druk van de oorspronkelijke partij. Deze factoren werden evenwel slechts bij een minderheid van de geïnterviewde politici als een drempel ervaren.

Hoe vergaat het de overstappers tenslotte in hun nieuwe partij? Vinden ze daar wel datgene waar het hen in de eerste partij aan ontbrak? Het antwoord van de meeste geïnterviewden op deze vraag is positief. Zo geeft het merendeel van hen te kennen goed te zijn ontvangen in de nieuwe partij en zich er ideologisch thuis te voelen. Ook carrièrematig hoeven velen zich de overstap niet te beklagen. Zo werden slechts vier van de vijftien onderzochte parlementsleden niet in de eerstvolgende verkiezingen herverkozen. Bij nader onderzoek blijkt bovendien dat wie wel verkozen werd, dit vooral te danken heeft aan het verkrijgen van een verkiesbare plaats op de lijst. Meer dus dan het oordeel van de kiezer is het oordeel van de nieuwe partijtop (die doorgaans een sterke invloed heeft op de lijstvorming) doorslaggevend voor het succes van de overstap. Dat betekent evenwel niet dat het oordeel van de kiezer afwezig blijft. Na vergelijkend onderzoek van de geschaalde voorkeurstemmen (dit is het aantal voorkeurstemmen geschaald op basis van het stemmenaantal van de partij en de grootte van de kieskring) voor en na de overstap blijkt dat slechts een minderheid van de overgestapte politici een relatief groter persoonlijk electoraal succes behaalt in de nieuwe partij. Toch een relevante vaststelling, gezien ze tegengesteld is aan wat de politici in kwestie vaak beweren, maar dan op basis van hun absolute (niet geschaalde) voorkeurstemmen. En dat brengt de kwestie op de controversiële tafel. Hoe democratisch is dan immers nog een overstap tijdens het mandaat, wanneer blijkt dat de kiezer het parlementslid niet volgt in deze keuze? Moet het overstappend parlementslid uit eerlijkheid tegenover de kiezer zijn of haar mandaat dan niet afstaan aan de opvolger uit de eerste partij? Ook de vaststelling dat het succes van de overstap in grote mate bepaald wordt door de aanwezigheid van afspraken of gesprekken met de nieuwe partijtop vóór de overstap, bevestigt het vermoeden dat politieke carrières wel degelijk binnen en niet buiten de partijen gemaakt worden. Wie dan als parlementslid de juiste troeven in handen heeft (het potentieel van een nieuw kiezerspubliek, een vernieuwend profiel,...) kan met een geruster gemoed de overstap wagen.

Toch loopt het allemaal niet zo’n vaart. Uit de diepte-interviews bleek dat de beslissing tot overstap zeker niet licht wordt genomen. En hoewel er ook vandaag nog heel wat beweegt op het politieke veld, blijven de meeste spelers honkvast. Wat trouwens steeds minder kan gezegd worden van de kiezer-toeschouwer.

Universiteit of Hogeschool
Politieke en Sociale Wetenschappen
Publicatiejaar
2003
Share this on: