War against Terror

Jan
Zienkwoski

‘War’ against ‘Terror’: een discourstheoretische politieke analyse naar het Amerikaanse neoconservatieve defensiediscours omtrent 11 september geïnspireerd op het conceptuele kader van Laclau en Mouffe

 

In de nasleep van 11 september en de daarop volgende gebeurtenissen kwamen er hevige discussies op gang omtrent de ware motivaties achter het gevoerde Amerikaanse beleid. Olie, kapitaal, de Noord-Zuid verhoudingen, anti-Islamitisme, al deze factoren werden vroeg of laat wel aangehaald om het Amerikaanse unilaterale beleid te verklaren. Meer dan eens werd dan ook de vraag gesteld of de haviken in het Witte Huis gebruik zouden maken van een verborgen agenda. Hierbij wordt niet zelden verwezen naar de Project for the New American Century. PNAC is namelijk een neoconservatieve Amerikaanse denktank die in absolute militaire suprematie de sleutel tot een wereldwijde Pax Americana ziet. De aanbevelingen van PNAC voor landen als Korea, Irak, Iran, of kortweg de axis of evil, vertonen bovendien grote gelijkenissen met het gevoerde beleid. Dat de vraag omtrent de verborgen agenda niet volkomen uit de lucht gegrepen is, wordt bovendien duidelijk wanneer blijkt dat  negen leden uit de Bush administratie de Statement of Principles van PNAC hebben ondertekend. We vinden hier namen terug als Dick Cheney, Paula Dobriansky, Paul Wolfowitz, en Jeb Bush.

 

De uitgangspunten van deze thesis zijn sterk constructivistisch getint. Conflicterende politieke discoursen worden niet opgevat als objectieve representaties van een eenduidige realiteit, maar als constructen die het potentieel hebben om de wereld op een bepaalde manier in te delen. Bijgevolg heeft het gevoerde discours niet alleen implicaties op de manier waarop men de wereld ervaart, maar ook op de wijze waarop mensen zichzelf zien, hun wereld indelen, en hun acties rechtvaardigen. Waarheid wordt dan ook een uitermate problematisch gegeven. Dergelijke relativerende uitgangspunten staan centraal in deze analyse waarin gepeild wordt naar de manier waarop de Amerikaanse identiteit gerepresenteerd / geconstrueerd wordt zowel in de speechen van Bush omtrent de War on Terror als in het voorgestelde defensiebeleid van PNAC. Er wordt dus niet op zoek gegaan naar een eenduidige waarheid, maar naar de manier waarop PNAC en Bush waarheden construeren en daarmee hun actieradius bepalen. De auteur doet geen uitspraken over het al dan niet bestaan van een verborgen agenda, maar gaat op zoek naar de identiteitsmechanismen die de War on Terror mogelijk maakten.

 

In deze analyse wordt een beeld geschetst dat haaks staat op onze opvatting van een postmoderne samenleving waarin de grote ideologieën failliet zijn, we geconfronteerd worden met een ongekend waarderelativisme, en we getuige zijn van een meer algemene cultuurcrisis. Beide discoursen zijn namelijk enorm ideologisch gekleurd en vervreemd van elk relativerend vermogen. Relativering is hier zelfs compleet verwerpelijk omdat de Amerikaanse essentie door PNAC en Bush steevast gekoppeld wordt aan een globale verantwoordelijkheidspositie. In de onderzochte doctrines vinden we waarheidsclaims terug die militaire superioriteit gelijkstellen met morele superioriteit, strategische doelstellingen met morele doelstellingen, en Amerika definiëren als freedom’s home and defender. Deze laatste waarheid is misschien weinig verrassend, maar de implicaties zijn zonder gelijke. Wat we hier namelijk zien, is de gelijkstelling van een nationale identiteit met wat omschreven wordt als de universele en onveranderlijke waarde van vrijheid. Het feit dat een concept als vrijheid vatbaar is voor een oneindig aantal invullingen wordt door zowel PNAC als Bush volledig genegeerd. 

 

Deze eenzijdige visie op waarden en idealen gaat volgens de analyse gepaard met een unipolair wereldbeeld dat in contrast staat met het bipolaire verleden van de Koude Oorlog. Het is deze verwezenlijkte strategische / morele unipolariteit die volgens Bush en PNAC door de aanslagen van 11 september bedreigd werd. Enkel via militaire middelen kan de Amerikaanse vrede worden veiliggesteld. Het probleem is echter dat in een dergelijk wereldbeeld waarin Amerika zowel het militaire als het morele referentiepunt is, elke Amerikaanse actie a priori gerechtvaardigd is. Terwijl men zich de vraag kan stellen of het niet realistischer is om te spreken van een multipolaire wereldorde waarin nieuwe regio’s als Europa, China, of de Moslimsamenleving prominentere machtscentra worden, wordt er binnen het PNAC discours duidelijk gepleit voor multilateralisme, American style. De politieke arrogantie waar Amerikanen zo vaak van beschuldigd worden, mag men echter niet verwarren met een ongefundeerd egoïsme en pragmatisme. Het gaat hier namelijk om een houding die onmiddellijk voortvloeit uit de aanvaarding van de Amerikaanse identiteit als fundamenteel vereenzelvigd met een eenduidige interpretatie van universele rechten als vrijheid en democratie. Dit alles maakt van het Amerikaanse pragmatisme een morele verantwoordelijkheid die alle gevoel voor nuance en internationale empathie overbodig en zelfs verwerpelijk maakt. De door PNAC geschetste Pax Americana is een citadel die steunt op één enkele bombastische militaire pilaar waarvan de stabiliteit op geen enkele manier in vraag wordt gesteld. De uitbreiding van de veiligheidsparameter die de Pax Americana in de toekomst moet veilig stellen, valt dus niet te reduceren tot louter instrumentele beweegredenen. Binnen de sterk ideologisch getinte doctrines van PNAC en Bush is de mythische Amerikaanse vrede van fundamenteel belang voor de veiligstelling van de Amerikaanse identiteit zélf.

 

Of er nu al dan niet gebruik wordt gemaakt van een verborgen agenda; uit de analyse blijkt duidelijk dat beide discoursen gekoppeld zijn aan een bijzonder ongenuanceerde visie op de Amerikaanse identiteit en diens rol in de wereld. Daarbij kan men stellen dat het PNAC discours op zijn minst een potentieel platform was waaruit Bush middelen kon putten om snel en eenduidig te reageren op de schok waar de Amerikaanse samenleving zich op 11 september mee geconfronteerd zag. Hoewel de auteur ook op verschillen wijst, besluit hij dat de gelijkenissen tussen beide discoursen bijzonder frappant zijn. Kritische vragen omtrent de wisselwerking tussen beide discoursen zijn dan ook gerechtvaardigd. Jan Zienkowski baseerde deze thesis op theorievorming van auteurs als Ernesto Laclau, Chantal Mouffe, Michel Foucault en Antonio Gramsci. Hij slaagde erin om een overtuigende redenering te voeren over de integratie van poststructuralistische, postmoderne en postmarxistische inzichten in concrete analyses. De experimentele analysevorm die hij zelf uitwerkte, bleek in alle geval een verdienstelijke manier om de structuur van politieke discoursen te ontleden.  Met dit alles is deze scriptie een boeiend pleidooi voor een kritische houding ten aanzien van politieke conflicten, processen en identiteiten, die door de lezers beloond werd met de grootste onderscheiding.

Download scriptie (1.85 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2003