Philippe Nuyts
Analyse van parodiërende en satirische elementen in ‘Alles kan beter’ en ‘In de gloria’
“Satire is een les, parodie is een spel.” Het is een van de ontelbare pogingen in de vakliteratuur om beide humorfenomenen van elkaar af te bakenen. Al eeuwen lang proberen humorspecialisten de gelijkenissen en verschillen tussen satire en parodie te beschrijven. Toch blijft de verwarring, want elke nieuwe publicatie veroorzaakt nieuwe discussies en doet zo het debat voortleven. Toch zijn al die pogingen geen vergeefse moeite. Door de bibliotheek die over humor geschreven is, loopt er immers een rode draad die ons als de draad van Ariadne in het doolhof van verschillende, soms tegenstrijdige opinies de weg toont.
De verwarring wordt veroorzaakt door de gelijkenissen tussen de twee fenomenen: satire en parodie zijn ontegensprekelijk bloedverwanten. Ze vertrekken bijvoorbeeld allebei van een bestaand gegeven: bij de satire is dat een maatschappelijk fenomeen dat bekritiseerd wordt; de parodie bespot een origineel kunstwerk. Wat satire met de werkelijkheid doet, doet parodie met een specifiek origineel.
Ze hanteren ook vergelijkbare technieken, zoals hyperbolen en komische contrasten. In satire worden het domme, het onnozele, het hypocriete en het slechte uitvergroot om het publiek onder ogen te doen zien wat de satiricus aankaart. De personages worden karikaturen, de gebeurtenissen grotesk. Ook de parodie overdrijft: ze blaast fouten, beperkingen en stokpaardjes uit het origineel op.
Satire functioneert eigenlijk zoals een spiegelpaleis: ze vervormt de werkelijkheid en keert ze ondersteboven. Ze bevat doorgaans shockerende elementen om het publiek wakker te schudden en diens ogen te openen, maar de toeschouwer mag niet geschoffeerd worden: satire moet amuseren en – al dan niet wrang – gelach opwekken. Bij de parodie zit het komische contrast vooral tussen het origineel en de vervormende parodie. Een parodie zonder dat humoristisch contrast is niet meer dan een imitatie.
Toch zijn er ook duidelijke verschillen tussen beide fenomenen. Ze ontlenen hun kracht aan andere effecten en de vorm waarin ze gegoten zijn, verschilt.
Goede satire is kritisch, ietwat pijnlijk, thematisch, actueel maar bovenal entertainend. Het effect zit vooral in een soort ‘shock’: de toeschouwer wordt verrast door wat er in de loop van de satire gebeurt. Wat gebracht wordt, is iets helemaal anders dan wat uiteindelijk verwacht wordt. Parodie ontleent haar kracht aan ironie: ze tooit zich immers in de schapenvacht van het origineel, om het dan met een sardonisch genoegen als een wolf van binnenuit uit elkaar te rafelen en aan de spotpaal te nagelen.
De vorm waarin de satire iets aan de kaak stelt of aanklaagt, staat los van de ongeregeldheden die ze bekritiseert. Satire kan dus op een eigen vorm terugbuigen. Parodie daarentegen neemt doorgaans de vorm van het origineel over, maar vervormt de inhoud. Het welslagen van de parodie is dan ook zeer afhankelijk van het geparodieerde: als het publiek het origineel niet kent, zullen er al heel wat minder lachsalvo’s gelost worden.
Enkele jaren geleden maakten de Woestijnvis-producties Alles kan beter en In de gloria grote sier op de Vlaamse televisie. Beide programma's haalden hun inspiratie uit het Vlaamse televisieaanbod. Hun benadering van dat materiaal helpt verschilpunten tussen satire en parodie op te helderen.
In het Alles kan beter van Mark Uytterhoeven was het uitgangspunt de spot drijven met allerlei absurditeiten en onnozelheden die via de Vlaamse kabel in de huiskamers belandden: zowel het journaal als programma’s als de De Zevende Dag of het VTM-ontbijtjournaal kwamen aan bod. Uytterhoeven en zijn team compileerden er dan een voorbeeldfilmpje van met de meest frappante en markante momenten. De parodieën die daarop volgden, zijn heel sterk gericht op wat in dat filmpje vertoond werd: specifieke elementen daaruit worden vervormd – vooral door overdrijvingen – en de vorm van het origineel (het decor, de stijl) wordt doorgaans overgenomen. De humor ontstaat vooral uit het contrast tussen het filmpje en de parodiërende veeg uit Uytterhoevens pan.We zien in een filmpje van het ontbijtjournaal bijvoorbeeld een verkeersdeskundige zeggen dat “je niet harder mag rijden dan je ver kan kijken”. Bij Uytterhoeven wordt dat dan: “Je mag niet harder rijden dan je kijkt, omdat je dan dingen ziet waar je nog niet bent, en dat kan gevaarlijk zijn.”
Regisseur Jan Eelen wilde in In de gloria de uitwassen van de actuele televisie bekritiseren: emo- en reality-tv kunnen “wraakroepende momenten” opleveren. De reportages in In de gloria leken recht uit programma’s met Jan Modaal in de hoofdrol weggeplukt, omdat ze de vorm en de trucje ervan overnamen. In plaats van decors of presentatoren te imiteren, maakte Eelen totaal fictieve reportages. Zijn waarschuwende boodschap daarbij was: vandaag is dat te zien en als we niet oppassen, is dit morgen te zien. In de gloria ging een stap verder dan programma’s als Jambers of Big Brother. De acteurs kropen in de huid van de gewone man, maar niet om hem te bespotten: ze speelden gewoon de slachtoffers van de camera.
Zo was er in In de gloria het onderdeel Hallo Televisie, waar Tom Van Dyck een arrogante en brute reporter neerzette die, zoals in Man bijt Hond, bij de mensen aanbelde (of in zijn geval: binnenviel) en hun leven op enkele minuten tijd voor het oog van de camera helemaal overhoop haalde. Zo liet hij twee zeer bevriende buren vechten, een man zelfmoord plegen, betrapte hij personen op ontrouw, lacht hij blokkende studentes uit… Het is ontegensprekelijk gebaseerd op de rubriek in Man bijt hond: het concept en de vorm worden overgenomen, maar het is geen parodie op Martin Heylen of specifieke reportages: de reporter is hier een arrogant sujet, de gebeurtenissen grotesk en nooit vertoonbaar op de Vlaamse televisie.
De fictieve reportages begonnen hyperrealistisch, maar door de inhoudelijke hyperbolen balanceerden ze op de rand van het groteske, het ongeloofwaardige. De komische contrasten zitten helemaal niet tussen een specifiek origineel en dit programma, maar staan veel meer op zichzelf, zorgen voor harde confrontaties en draaien dikwijls rond de impact van tv. In de gloria shockeerde soms, deed het publiek lachen uit plaatsvervangende schaamte, was net niet moraliserend. Om al die redenen bevat In de gloria ontegensprekelijk elementen van goede satire, maar aangezien het programma het format van de human-interestprogramma’s overneemt, is hier ook sprake van parodie. De inhoud van In de gloria was fictief en dus niet gericht op een specifiek origineel – het programma teert niet op herkenbaarheid maar staat volledig op zichzelf. Hier kan men dus spreken van satirische parodie. In de gloria parodieert geen specifieke programma’s, maar bedenkt er nieuwe om de impact en de randfenomenen van human interest aan te tonen.
Uit dat alles kunnen we concluderen dat parodie en satire een twee-eiige tweeling zijn: hun verschilpunten zijn vaak even duidelijk als hun raakpunten, hun overlappingen even talrijk als hun tegenstellingen.