Een analyse en evaluatie van het inburgeringsvoorstel vanuit het spanningsveld universalisme en particularisme

Kristien
Van den Brande

Wie actief is krijgt lekkers, wie passief is de roe

 

Hebt u ooit al eens in spiegelbeeld naar het verschijnsel ‘inburgering’ gekeken? Dan hebt u zich misschien ook al afgevraagd of die inburgering van allochtonen niet in de eerste plaats gericht is op het monddood maken van een kritische stem en op het bewaren van de sociale orde, dan wel op gelijke kansen voor iedereen.

 

Inburgering, c’est quoi?

Op 1 april 2004 werd het startsein gegeven voor de verplichte inburgeringstrajecten voor nieuwkomers. De overheid wil met deze trajecten voorkomen dat vreemdelingen terechtkomen in kansarmoede. Ze moeten een programma doorlopen dat in eerste instantie gericht is op hun sociale, educatieve en professionele zelfredzaamheid. In tweede instantie wordt een volwaardig burgerschap en participatie aan onze samenleving beoogd.

 

Wortspielerei

Dit zijn ongetwijfeld mooie intentieverklaringen maar in de praktijk wordt daar wel eens van afgeweken. Het excuus ‘omwille van een tekort aan middelen’ is vaak één van de grootste verklaringen daarvoor. Dit financieel probleem is zonder meer een spijtige zaak, maar het helpt wel om het fundament van het inburgeringsidee bloot te leggen. De mooi ogende doelstellingen worden daardoor immers gescheiden van de in realiteit be-oogde bedoelingen.

Waarom wordt het secundaire traject van het inburgeringsvoorstel (gericht op volwaardig burgerschap) bvb nauwelijks uitgewerkt? En wat is de verhouding tussen inburgering, integratie en assimilatie: een reëel verschil of Wortspielerei? Ondanks de inspanningen van veel nieuwkomers is er nog geen reële inhoud weggelegd voor allochtoon burgerschap. Is inburgering misschien alleen een zoethoudertje?

Vanwaar komt de opmerkelijke wending in het inburgeringsbeleid om de trajecten verplicht te maken? Omwille van de proportionaliteit van rechten en plichten, luidt het. Maar dat is een zwak excuus want nu slaat de balans vooral door naar de plichten. Omwille van wie is die verplichting eigenlijk ingesteld? Is ze functioneel voor de nieuwkomers zelf, is ze eerder gericht op het sussen van de autochtone bevolking óf dient ze een doel dat meer met het beleid zelf te maken heeft?

Misschien is dat laatste wel het geval want waarom ligt er zoveel nadruk op de professionele zelfredzaamheid? En waarom wil de overheid zo uitdrukkelijk die mensen bereiken die kans maken om in blijvende kansarmoede terecht te komen? Niet alleen om humane redenen maar vooral om de druk van de verzorgingsstaat te halen. Nieuwkomers moeten in staat gesteld worden om een betaalde job te vinden zodat zij in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en niet afhankelijk worden van sociale uitkeringen. Dat klinkt mooi maar gegeven de hardnekkige discriminaties op de arbeidsmarkt wordt daarmee blijkbaar niet meer beoogd dan participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Is het dan alleen omwille van de financiële put of zijn de verplichte inburgeringstrajecten nog om een andere reden functioneel voor het beleid? Nieuwkomers vormen een blijvende uitdaging voor een democratische rechtsstaat die teert op de eenheid van haar bevolking. Een gesocialiseerde groep die actief meedraait in de samenleving is in elk geval beter bestuurbaar en controleerbaar dan een gemarginaliseerde groep aan de rand van de maatschappij. Misschien is inburgering wel gericht op het monddood maken van een kritische stem en in die zin ook op de reproductie en het zelfbehoud van het huidige regime.

 

Gewaagde vragen

Gewaagde vragen als deze mogen worden gesteld maar moeten uiteraard ergens toe leiden. Doorgaans is het zo dat de functionaliteit van de inburgeringstrajecten voor de nieuwkomers wordt benadrukt. De overheid bijvoorbeeld stelt zich vragen als: “Hoe worden nieuwkomers het best geholpen? Hoe kunnen we de kansen van nieuwkomers op meer zelfstandigheid, volwaardig burgerschap en participatie verhogen? Hoe kunnen we een inculsieve samenleving creëren waarin iedereen gelijke kansen krijgt?”. “Inburgering”, zo luidt het antwoord (min of meer) eensgezind.

Maar wat gebeurt er als we van perspectief veranderen? Het inburgeringsantwoord biedt immers net zo goed een oplossing voor problemen als “Hoe kunnen we de stabiliteit van onze samenleving garanderen? Hoe kunnen we voorkomen dat nieuwkomers onze sociale orde ontwrichten?” Kortom: is inburgering wel gericht op de zelfredzaamheid van de nieuwkomers of gaat het eerder om een subtiel beschavingsoffensief gericht op de homogenisatie van de bevolking?

 

Voor wat, hoort wat!

Doorheen de jaren hebben we heel voorzichtig leren omspringen met terminologie die nog maar de indruk kan wekken dat we culturele aanpassing verwachten. Dit blijkt ook uit het inburgeringsbeleid. De valkuil van het verouderde assimilatie-denken wordt vermeden door de klemtoon op sociaal-economische participatie te leggen. Maar precies dat is het beschavingsoffensief van vandaag.

In onze recente geschiedenis kunnen we drie grote beschavingsperiodes onderscheiden. De uitdaging van de 19e eeuw was de morele disciplinering van de arbeiders. Zij moesten leren hun driften te bedwingen en rationeel te handelen. In het begin van de 20e eeuw verschoof de klemtoon naar een sociale disciplinering. De toegenomen industrialisering en verstedelijking van de samenleving brachten allerlei moderne problemen mee, zoals individualisering, sociale isolatie, vervreemding, criminalisering, zelfmoord. Allerlei projecten werden opgezet om mensen tot meer onderlinge solidariteit aan te moedigen. Onze verzorgingsstaat is daar de uitloper van.

Sinds de tweede helft van de 20e eeuw ligt deze verzorgingsstaat onder vuur. Ze is te duur, ze is niet effectief, ze is paternalistisch en bureaucratisch, ze is een blok aan het been van de economie. We evolueren geleidelijk naar een actieve verzorgingsstaat. Daarin wordt het passief parasiteren op andermans inspanningen moeilijker. Het credo luidt nu: “Voor wat, hoort wat!” Actieve en zelfverantwoordelijke burgers worden beloond, passieve randgevallen moeten het doen met “eigen schuld, dikke bult”.

De inburgeringstrajecten zijn een manifestatie van dit soort beleid. Nieuwkomers worden gekneed tot beschaafde burgers. Idealiter is dit een zelfredzame, ondernemende, zelfbewuste, competitieve, autonome, verantwoordelijke en beredeneerde manager.

 

Een kat “een kat” noemen

Uiteraard heeft het inburgeringsbeleid alleen goede bedoelingen. Vanwaar dan de minachtende ondertoon in dit artikel? Er werd niet eens een alternatief voorgesteld! Is er wel een duurzaam alternatief? De bestuursverantwoordelijken van een samenleving zijn genoodzaakt om (vaak arbitraire) keuzes te maken om orde en stabiliteit te garanderen. Daar is op zich niets verkeerd mee. Het zou de overheid wel sieren een kat “een kat” te noemen en eerlijk uit te komen voor de motivatie die tot die keuze leidt. De vraag is alleen of ze zichzelf dan niet ondergraaft.

Download scriptie (779.65 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2004