Gerechtigheid is geschied/t? Het discours over de doodstraf en haar ten uitvoer legging in België tijdens de zuiveringen na de Tweede Wereldoorlog

Mathieu Vanhaelewyn
Persbericht

Gerechtigheid is geschied/t? Het discours over de doodstraf en haar ten uitvoer legging in België tijdens de zuiveringen na de Tweede Wereldoorlog

Gerechtigheid is geschied/t?*

Mathieu Vanhaelewyn

 

In september was het exact 60 jaar geleden dat de bevrijders – Britten, Amerikanen, Canadezen of Polen – door de Belgen op bloemen en kussen werden onthaald. De bevolking herademde na vier jaar onder de knoet van de Duitsers en hun medewerkers te hebben geleefd. Maar zoals bij elke oorlog kwam er een nasleep. De bestraffing van de collaboratie met de vijand was tijdens de oorlog voorbereid door de hoge piefen in Londen en menig Belg keek er tijdens de bezetting handenwrijvend naar uit. “Toch krijgen we ze, de moffen!”, knarste Radio België. De repressie, zoals die bestraffing in de volksmond (en die van academici) is gaan heten, ging echter uit de bocht. Bijna 3.000 personen werden ter dood veroordeeld, 242 van hen krégen de kogel, onder wie vier vrouwen.

Collaborateurs kwamen voor het militair gerecht, dat was zo beslist in Londen. De regering, die daar onderdak kreeg, verzwaarde bovendien de straffen voor ‘misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de Staat’. De strafdrempel werd verlaagd en het ‘tarief’ verhoogd: de doodstraf hing als Damocles’ zwaard boven de hoofden van verklikkers, militaire collaborateurs en beulen, maar ook van personen die de Duitsers vervoerdiensten hadden bewezen. Meer dan 400.000 dossiers werden geopend. De magistraten verzopen in papier en de grote zaken werden verschoven – vele ‘grote vissen’ vluchtten trouwens en waren een tijd zoek. Dus kwam de ‘kleine garnaal’ voor de rechter op het moment dat het volk zich verloor in een roes van vreugd en wraak. De eerste geëxecuteerde in België was daarom bijlange geen collaboratiebons! In 1950 was de Duitse oorlogsmisdadiger Schmitt, kampcommandant van Breendonk, de laatste ter dood veroordeelde in de Belgische geschiedenis wiens vonnis werd uitgevoerd.

In een aantal zaken week België af van zijn traditie. Sinds zijn ontstaan was België de Europese koploper inzake het niet uitvoeren van de doodstraf. In zaken van gemeenrecht werd die na 1863 niet meer uitgevoerd, bij politieke misdrijven was ze compleet uit den boze (het ontstaan van België in 1830 was feitelijk zélf een politiek misdrijf geweest!). Er groeide een typisch Belgische compromissituatie waarbij de doodstraf wel in het Strafwetboek stond en door rechters werd geveld, maar aan de veroordeelde werd ‘automatisch’ genade verleend en zijn straf werd omgezet in levenslange dwangarbeid. Men spreekt van een afschaffing de facto. Buurland Nederland kende sinds 1870 een afschaffing de iure, maar ook daar werd ze in 1943 (tijdelijk) terug ingevoerd.

Een tweede afwijking is het fusilleren; hoewel het Strafwetboek de onthoofding voorschrijft. Het laatst gebeurde dit in 1918 toen een militair een roofmoord pleegde op een zwangere vrouw. Albert I wilde hem geen genade verlenen terwijl zijn makkers kniehoog in het slijk ‘le boche’ bevochten in Flanders fields. De Franse beul én guillotine moesten naar Veurne afzakken voor de executie; niet omdat beul in België een knelpuntenberoep avant la lettre was, maar omdat hier geen beulen nodig waren door de systematische omzetting van doodstraffen! Tijdens de oorlog werden elf soldaten gefusilleerd voor desertie en muiterij. Na de oorlog werd niemand van de ter dood veroordeelde Vlaams-nationalistische activisten (zoals August Borms) terechtgesteld.

Niet zo in de periode 1944-1950. Het volk eiste (en kreeg) bloed. Er was natuurlijk heel wat gebeurd tijdens de oorlog, waarvan de gevangenen die in 1945 uit de kampen kwamen het (over)levende bewijs waren. De ter dood veroordeelde beulen van Breendonk werden gehaat, en géén Justitieminister kon het zich veroorloven hen genade te verlenen zonder zélf averij op te lopen.

Stilaan strafte men milder, kwam er aandacht voor heropvoeding en trachtte men fouten te herstellen. Pech voor hen die in 1944 de kogel kregen voor een delict waarop in 1947 ‘maar’ 20 jaar meer stond. Kranten als de communistische De Roode Vaan en de liberale De Nieuwe Gazet bleven de publieke opinie echter ophitsen met steeds nieuwe ‘verlanglijstjes’ van te executeren ‘incivieken’. Het Laatste Nieuws van Julius Hoste was bezadigder en Hoste zou zich in 1947 uitspreken tégen de doodstraf als een barbaars middel. Dit was de mening van verschillende liberalen – die door de oorlog diverse leden verloren. Maar men was niet unaniem tégen. Voor sommigen moest een principe plaatsruimen voor ‘het rechtsgevoel’, en zelfs vurige tegenstanders van de doodstraf zoals Albert Maertens, die na de oorlog bij het Krijgsauditoraat werkte, kon het weinig schelen dat de beulen van Breendonk en andere ‘beestachtige moordenaars’ werden bedacht met een Belgische wrekende kogel. Ook schrijvers als Walschap, Elsschot en Boon zagen er geen graat in. Doch Elsschot schreef een (misbegrepen) gedicht na de executie van de 67-jarige Borms. Niet uit sympathie met het symbool Borms, maar met de mens. Walschap schreef pamfletten tegen het executeren van politieke collaborateurs. Het eerste, in 1945, werd door niemand van zijn vrijzinnige vrienden aan wie hij het zond ondertekend. Het tweede schreef hij na de executie van de benjamin (Laureys) en nestor (Borms) van de terechtgestelden. Een collega raadde hem af het te publiceren. Samen met dat van socialist Piet Vermeylen (1946) zijn dit de vroegste protesten tegen de doodstraf. Er was lef voor nodig, want ‘het volk’ had bloed geroken…

De juristen waren als vanouds en masse tegen de doodstraf gekant. De argumenten gingen van de barbaarsheid van die straf over haar onherstelbaarheid tot haar negatieve invloed op het volk. Opvallend vaak verwees men naar Nederland waar ‘slechts’ 39 mensen zijn geëxecuteerd. Het was ook van daar dat felle protesten tegen de doodstraf kwamen overwaaien: studies van de professoren Van Bemmelen, Wiarda en Hazewinkel-Suringa. Daar werd ook een anti-doodstrafcomité opgericht met leden van diverse pluimage, zoals de dichteres Henriëtte Roland Holst – die ook een gedicht tegen de doodstraf schreef. Nederland werd gezien als gidsland en het werd steeds duidelijker dat België zijn progressieve reputatie onrecht had aangedaan met een begrijpelijke maar niet goed te keuren woede. Voor principiële debatten was de Belgische opiniedagbladpers niét de place to be. Voor opruiende commentaren en sensationele berichtgeving over deze of gene ‘zwarte’ die werd neergekogeld wél. De vaste waarde in die artikels (maar ook in het algemeen discours rond de doodstraf) was de zinsnede ‘gerechtigheid is geschied’. Maar het lijkt er op dat voor velen in die periode gerechtigheid gelijkstond aan geschiet…

 

Toen in december Saddam Hoessein werd gevangen, stelde VN-secretaris-generaal Kofi Annan dat hij ‘humaan moet worden behandeld, ook al heeft hij degenen die in zijn handen kwamen inhumaan behandeld’. Het valt nog te bezien of dit principe zal standhouden tegen de (begrijpelijke) wraakgevoelens van de Irakese bevolking. Deze episode uit de Belgische geschiedenis toont echter aan dat die oefening karakter en durf zal vergen.

* Gebaseerd op mijn licentiaatsverhandeling Gerechtigheid is geschied/t? Het discours over de doodstraf en haar tenuitvoerlegging in België tijdens de zuiveringen na de Tweede Wereldoorlog (UGent, 2004).

Universiteit of Hogeschool
Letteren en Wijsbegeerte, vakgroep Geschiedenis
Publicatiejaar
2004
Share this on: