Golfoorlog II… of III
Een studie naar ideologie in de taal van de oorlog zoals die voorkomt in De Standaard en De Morgen
Op 18 maart 2003 stelt de Amerikaanse president Bush de “dictator” van Irak voor een allerlaatste ultimatum: Irak binnen de 48 uur verlaten of oorlog. Saddam Hoessein dient “misdadige, roekeloze kleine Bush” enkele uren later van antwoord en wijst het ultimatum af. Twee dagen later begint een “nieuwe Golfoorlog”.
Niet alleen de Irakese massavernietigingswapens – of de vermeende aanwezigheid ervan – moeten het grote publiek ervan overtuigen dat een oorlog gerechtvaardigd is. Ook het woord wordt ingezet als wapen. Golfoorlog II… of III beschrijft een onderzoek naar ideologie in de oorlogsretoriek en naar de manier waarop de oorlog, via taal, bij het lezerspubliek van De Standaard en De Morgen wordt gebracht.
Saddam Hoessein lijkt de verpersoonlijking van Irak en wordt voorgesteld als een dictator of tiran. Vanuit het idee van de Westerse hang naar vrijheid is het bepaald niet moeilijk te verantwoorden dat hij maar beter afgezet kan worden, desnoods met geweld. Na zijn val wordt hij de “verdreven Irakese dictator”, eindelijk! Irak lijkt gered. Saddam moet op zijn beurt een volk ervan overtuigen dat het de moeite loont zich te verzetten. Hij kiest daarbij voor een staaltje psychologische oorlogsvoering waarbij hij zijn tegenstander gaat ridiculiseren. Ten eerste zijn de initiatieven van Bush onmogelijk goed te keuren, want misdadig en roekeloos. Bovendien is deze Bush ook klein; zijn vader had immers het opperbevel over de vorige Golfoorlog.
Inderdaad, “vorige” en niet “Eerste”, net als “een nieuwe” en niet “Tweede”. Enkel een westerling kan het in 2004 hebben over de “Tweede Golfoorlog”; alleen conflicten waarbij hij zich betrokken voelt, krijgen een plaats in de geschiedenis. De oorlog die in Irak en Iran woedde tussen 1980 en 1988 wordt systematisch buiten beschouwing gelaten. Volgens critici is het daarom juister – en neutraler – om van de Derde Golfoorlog te spreken. Toch schrijven journalisten zelden over Golfoorlog III. Het nummer weglaten is een mogelijkheid om kritiek te omzeilen, want in kranten gaat het in de regel om actuele verslagen. Als ze toch de vergelijking willen maken met de oorlog die in 1991 in Irak werd beëindigd, kiezen journalisten vaak voor “deze” en “de vorige” Golfoorlog.
Dat Bush, Saddam, Blair en andere beleidswoordvoerders hun woorden zorgvuldig wikken en wegen, lijkt vanzelfsprekend. De doorsnee krantenlezer staat er veel minder bij stil dat ook media noodzakelijk nieuwswaardigheden selecteren uit een enorm aanbod en dat ze hun boodschap transformeren volgens de regels van het medium, van het genre, van de taal. Die overweging lijkt ook overbodig. Gebiedt de professionele ethiek niet om objectief, eerlijk en zonder vertekening een verslag te schrijven? Toch sluipt de ideologie binnen in de verslaggeving; zeker als die een oorlog betreft waar niemand neutraal tegenover kan staan. Naast een verslag van feiten geeft een journalist ook ideeën weer waardoor hij min of meer bewust geleid wordt. De informatiekranten zien het trouwens ook als hun taak de lezers te helpen om zich over bepaalde onderwerpen een mening te vormen en te formuleren.
De Belgische buitenlandjournalist is in de eerste plaats afhankelijk van de instantie die aan de bron van de berichtgeving ligt. In het geval van de Golfoorlog moet onze pers veelal rekenen op de voorstelling van de feiten door Amerikaanse of Irakese beleidsmakers of media. Maar daarnaast staan verslaggevers ook onder de auspiciën van een aantal niet te verwaarlozen binnenlandse autoriteiten: een heersende ideologie, een redactioneel beleid, een zakenwereld die dat beleid mee bepaalt. De verschillende invloeden schemeren door in de taal die de journalist gebruikt om een werkelijkheid te construeren. Niet de enig juiste werkelijkheid. Er zijn zoveel geschiedenissen als er geschiedschrijvers zijn.
Dit onderzoek heeft als opzet lezers – nog maar eens – alert te maken voor machtsstructuren achter de berichtgeving. Veel mediastudies gaan weliswaar een beetje voorbij aan de specifiek taalkundige macht en benadrukken vooral de achtergrond van selectiecriteria. Hier staat het jargon van de oorlogsverslaggeving centraal, met hier en daar een knipoog naar een van de andere disciplines die pers en communicatie bestuderen. Het vertrekpunt van de scriptie is dat elke schrijver of spreker een lexicaal raster over de feiten legt en op die manier zijn verhaal schrijft, met overdrijvingen en verzwijgingen.
Enkel de taal van De Morgen- en De Standaardjournalisten komt aan bod. De Vlaamse publieke opinie wordt vooral beïnvloed door Vlaamse media, De Morgen en De Standaard bereiken een segment van dat publiek. Zo gaat het hier om de lezers van zogeheten kwaliteitskranten. Een analyse van het woordgebruik in een eerder populistische krant zou mogelijk een heel ander beeld geven. Daarbij is het ook niet de bedoeling beide kranten met elkaar te vergelijken. Toch valt op dat ze in de taal van hun buitenlandberichtgeving, ondanks een erg verschillende politieke achtergrond, nauwelijks verschillen vertonen. Nochtans zegt de redactionele lijn van De Standaard nog steeds een achterliggende christelijke inspiratie aan te houden en wordt De Morgen door velen nog altijd als een spreekbuis van de socialistische partij gezien. Uiteraard is hun positie anno 2004 net iets genuanceerder.
Uit artikels over de Golfoorlog die tussen 18 maart, de afkondiging van het ultimatum, en 15 december 2003, daags na de “vangst van Saddam”, in de twee kranten verschenen, is een gedetailleerde alfabetische lijst samengesteld met de meest opvallende woorden en uitspraken. Bij de selectie geldt de lijst Taal van de Oorlog als voorbeeld zoals die begin mei 2003 te raadplegen was op de website van Van Dale. De lijst werd onderverdeeld in een aantal velden met thematisch en semantisch verwante woorden. Vijftien van deze velden worden uitgebreid in een hoofdstuk beschreven, van Partijen in het Conflict over Publiek protest tegen de oorlog tot De Pers zelf. Telkens is gezocht naar opvallende benoemingsmechanismen of woordvormingen die achterliggende ideeën verraden.
Herinnert u zich bijvoorbeeld hoe Amerika als grote “bevrijder” van het Irakese volk vertrok, maar door dat volk minder als een held dan als een “bezetter” werd onthaald. De tegenstelling bevrijder – bezetter is heel opvallend; ook onze kranten maken voorzichtige nuances. Amerika noemt haar leger een “bevrijdingsleger”, of beter nog: een “bevrijdingsmacht”. De Irakese kant voelt zich belaagd door een “bezettende mogendheid”, en dan nog liefst een “Amerikaanse bezettingsmacht” of gewoon door de “bezetter” die als een “invasiemacht” Irak is binnengevallen. In de Amerikaanse communicatie komt na de officiële afkondiging van het einde van de oorlog ook een ommekeer. Op 10 mei 2003 meldt De Standaard dat Amerikanen en Britten zichzelf voor het eerst een “bezettingsmacht” noemden in een nieuwe Irak-resolutie. Het onderscheid in naam is opvallend genoeg om volgens de Conventie van Genève andere verplichtingen met zich mee te brengen. Amerikanen en Britten nemen vanaf dat moment het beheer van de opbrengst van de olieverkoop over.
Op die manier blijkt het woordgebruik doorspekt van ideologie, vaak subtiel, soms opvallend, soms vooral om variatie in de taal te brengen. Daarbij zijn de spraakmakende partijen zich min of meer bewust van de woordkeuze. Communicatie is een wapen dat geen fysieke slachtoffers maakt, maar dat op het psychologische niveau werkt. De Belgische pers wil een oorlog niet rechtvaardigen, maar kan ook niet goedpraten wat het regime van Saddam in Irak heeft aangericht. Zij zal in haar taalgebruik dan ook zoveel mogelijk een tussenpositie innemen: zonder expliciet kant te kiezen toch via kritische benamingen een mening meegeven.
En vandaag? Het was mooi geweest als met “Ladies and Gentlemen, We Got Him”, het eindpunt van dit onderzoek, ook de problemen in Irak achter de rug waren. Maar Irak is nog steeds brandend actueel, of opnieuw: er zijn Amerikaanse presidentsverkiezingen in het verschiet. Wie weet is de houding van de buitenjournalisten veranderd, of meer uitgesproken misschien. Het is zonder twijfel in hun taal te lezen.