Dialoog met de waanzin - Arne Saeys
Stemmen horen die anderen niet horen, wartaal uitkramen, het einde van de wereld verkondigen... Een psychose wordt dit genoemd in psychiatrische kringen. Iemand die gedurende een langere periode hallucinaties, wanen en verwardheid vertoont, wordt al gauw gediagnosticeerd als iemand die lijdt aan schizofrenie.
‘Wie ben ik?’ is de centrale vraag in de schizofrene psychose. Deze vraag is niet te vergelijken met de zoektocht van een puber naar zijn plaats in de maatschappij. Een schizofreen verkeert in existentiële angst rond zijn identiteit. Zijn hele bestaan staat op het spel. Hij heeft geen zekerheden meer. Was die stem die hij daarnet hoorde een stem van zichzelf of van iemand anders? Zag hij daarnet een engel of was het zijn verbeelding? Het onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld, tussen zichzelf en de ander is verloren gegaan. Anderen lijken binnen te kunnen dringen in het hoofd van de schizofreen. Ze stelen zijn gedachten. Wie kan hij nu nog vertrouwen en wie niet? De schizofreen leeft in een wereld die hem bedreigt, want hij heeft er geen eigen plaats meer in.
De schizofrene psychose wordt tegenwoordig gezien als een ziekte die zich ergens in de hersenen afspeelt. Om de neurologische huishouding van een patiënt te herstellen zal een psychiater op de eerste plaats pillen voorschrijven. Het is echter de vraag of deze medische benadering de enige mogelijke benadering van de geesteszieke is. Een mens bestaat immers uit meer dan alleen maar verbindingen in de hersenen. Terwijl de medische aanpak vertrekt vanuit de micro-wereld van neuronen en axonen, kan men de schizofreen ook benaderen vanuit zijn ‘mens-zijn’. Dit is het terrein van de psychoanalyse en de fenomenologie.
Wat maakt een mens tot mens? De Franse psychoanalist Jacques Lacan meent dat de taal cruciaal is voor het menselijke bestaan. Men heeft de taal nodig om ‘ik’ en ‘jij’ te kunnen zeggen. De taal vat Lacan op als een systeem van verschillen en regels, dat elke mens zich eigen dient te maken. De structuur van de taal stelt hierbij de mens in staat om zichzelf tegenover andere mensen te plaatsen. Volgens Lacan is het nu juist de ‘intrede’ in de taal die bij de schizofreen misgelopen is. Dit betekent niet dat de schizofreen niet kan spreken, maar wel dat hij zich op een andere wijze van de taal bedient dan normaal. Het taalgebruik van schizofrenen vertoont dan ook talrijke eigenaardigheden.
Als toehoorder is het moeilijk om te begrijpen waarover een floried psychotische schizofreen spreekt. Omdat het psychotische discours aan samenhang ontbreekt, is het onmogelijk te achterhalen waarnaar de psychoticus verwijst. Klankassociaties vormen de aanleiding voor onverwachte wendingen in eindeloze verhalen zonder pointe. Daarbij komt nog dat de schizofreen vaak nieuwe, onbestaande woorden uit zijn mouw tovert, zonder aan te geven waarvoor die neologismen staan.
De wilde associaties van het psychotisch discours werden door Freud wel eens vergeleken met de taal van dromen. In tegenstelling tot droomtaal leidt psychotische taal echter niet tot een diepere betekenis. Achter de vreemde woordcombinaties schuilen geen verdrongen zielenroerselen. Hoewel psychotische taal op het eerste zicht poëtisch kan klinken, levert ze geen surplus aan betekenis op. Het is een lege taal. De schizofreen praat, maar zegt niets.
Omdat de taal de structuur is om zich tot ‘de Ander’ te verhouden, betekent een verwerping van de geldende taalregels dat men zich buiten elk talig-maatschappelijk discours plaatst. Dit discours is echter levensnoodzakelijk. De taal stelt immers een afstand in tussen onszelf en onze onmiddellijke ervaring. Lacan benadrukt dat een schizofreen niet in staat is om de taal voor deze bemiddeling te gebruiken. Een schizofreen zou allerlei prikkels in hun brute, onbemiddelde hoedanigheid ervaren. Op die manier kunnen niet alleen hallucinaties, maar ook de verbrokkelde lichaamsbelevingen van schizofrenen geïnterpreteerd worden. Om het eigen lichaam als een geheel te ervaren, moet je in de spiegel kunnen kijken en zeggen: ‘Dit ben ik!’. Deze identificatie zou volgens Lacan niet plaatsvinden bij schizofrenen.
De taal als middel om zich tot ‘de Ander’ te verhouden wordt vanuit een heel andere invalshoek bekeken door de Russische filosoof Mikhail Bakhtin. Hij stelt dat we niet kunnen spreken over de taal als een abstracte structuur die iedereen zich eigen dient te maken. In plaats daarvan spreekt hij over de dialoog als drijvende kracht achter de taal. Mensen citeren geen taal afkomstig uit woordenboeken, maar spreken elkaars woorden uit. De woorden die wij gebruiken, zijn woorden die reeds gebruikt werden door mensen die we kennen. Elk woord dat wij uitspreken, herinnert aan een vorige spreker. Daarom is elk woord in zekere zin een antwoord op die vorige spreker. Bakhtin kent een belangrijke plaats toe aan de innerlijke dialoog die elk van ons wel eens voert met denkbeeldige anderen. Hij gaat zelfs zover dat hij stelt dat een mens nooit alleen is. Altijd horen we de stemmen van anderen in ons hoofd. Woorden die blijven hangen, een pijnlijke opmerking, een discussie die nog niet afgesloten is... Wie geeft er in zijn verbeelding de andere niet eens lik op stuk?
Deze imaginaire dialoog stond model voor een recente ontwikkeling in de psychologie om de mens te zien als een ‘dialogisch zelf’. Een ongestoorde innerlijke spraak zou noodzakelijk zijn om een gezond psychisch evenwicht te behouden. Een mens kan verschillende meningen over iets hebben. Het is daarom belangrijk om goed met jezelf te kunnen praten. Wat er zich in de schizofrenie afspeelt volgens deze theorie, is dat de innerlijke dialoog op losse schroeven komt te staan. Het afwisselen van verschillende stemmen in het hoofd van de schizofreen verloopt niet meer volgens de regels van een vlotte dialoog. Wanneer verschillende innerlijke stemmen door mekaar heen praten ontstaat er een onverstaanbare kakofonie. Om zich te beschermen tegen deze chaos ontwikkelen sommige schizofrenen waansystemen. Wanneer men immers onwrikbaar één mening verkondigt, hoeft men zich niet op het gladde ijs van de dialoog te begeven, zodat vermeden wordt in wartaal te vervallen. Een andere oplossing is de innerlijke dialoog gewoonweg helemaal op te zeggen. Deze onverstoorbare stilte vindt men terug bij de katatone schizofrenie.
Met de klemtoon op een polyfonie van stemmen in ieders hoofd en de innerlijke dialoog tussen deze stemmen, opent de dialogische visie op de mens nieuwe perspectieven om de schizofreen en zijn taal te begrijpen. Door de taal als een vraag- en antwoordspel op te vatten kan de dialogische visie een aanvulling betekenen op de klassieke psychoanalytische opvattingen van Lacan. De theorie van de mens als een ‘dialogisch zelf’ is echter nog volop in ontwikkeling. De mogelijkheden voor de behandeling van schizofrenen worden momenteel nog volop onderzocht. Op het eerste zicht lijken deze alvast veelbelovend te zijn.