M. Libbrecht & D. Vanwyngene 1
Leerlingen met dyscalculie mogen we in het
secundair onderwijs niet wegcijferen!
(eindwerk academiejaar 2003-2004 Katho RENO Torhout o.l.v. I. Depotter)
Leerlingen die niet goed zien mogen een bril dragen; slechthorenden dragen een
hoorapparaat. Zij komen meestal terecht in het normaal onderwijs. Maar wat moet men
doen met leerlingen die moeilijk de rekenbewerkingen kunnen automatiseren? Mogen
zij gebruik maken van een ‘rekenapparaat’?
Het onderwijsbeleid pleit voor ‘gelijkekansenonderwijs’. Maar waar komen leerlingen met
nood aan extra zorg terecht in dit principe? Het gelijkekansenonderwijs reikt niet zo ver
dat er rekening gehouden wordt met individuele verschillen in instructiebehoefte.
Deze vragen vormden voor Marjolein Libbrecht en Delphine Vanwyngene de aanleiding
om een eindwerk te maken over dyscalculie in hun regentaatsopleiding. Ze gingen
dieper in op het begrip dyscalculie en hoe men met zulke leerlingen in het secundair
onderwijs kan omgaan. Daarnaast ontwikkelden ze een remediëringsprogramma, dat
handelt over de som van breuken, voor leerlingen uit 1A.
Dyscalculie?
Er is geen algemeen geldend profiel van ‘een leerling met dyscalculie’. Deze stoornis
wordt dus vanuit verschillende invalshoeken benaderd. De verschillende psychologische
stromingen worden in dit artikel niet besproken.
Er zijn zes verschijningsvormen van dyscalculie. Afhankelijk van de kenmerken van de
problemen spreken we van getallenkennis -, algoritme -, geheugen -,
aandachtsdyscalculie, procedurele dyscalculie en NLD. Dit dyscalculiespectrum is
uitgebreid besproken in het eindwerk. (Desoete, 2004)
Enkele kenmerken
Kinderen met dyscalculie hebben hardnekkige rekenproblemen. De diagnose wordt
gesteld door therapeuten (logopedisten, ergotherapeuten,…). Er zijn enkele typische
kenmerken, die niet allemaal samen hoeven voor te komen. Elke leerling met dyscalculie
heeft dus een unieke stoornis en heeft een, aan hem aangepaste, behandeling nodig.
Het meest bekende kenmerk is het niet vlot automatiseren. Leerlingen met dyscalculie
kunnen onder andere de splitsingen en de tafels heel moeilijk memoriseren en gebruiken.
Ze moeten de voor andere leerlingen geautomatiseerde tussenstappen telkens opnieuw
berekenen. Dit zorgt voor een overbelasting van het geheugen.
Een moeilijker probleem kan in vele gevallen in deelproblemen ontleed worden. Dit
veronderstelt dat de kennis om de deelproblemen op te lossen in het geheugen
beschikbaar blijft. Voor leerlingen met dyscalculie is het herkennen van patronen niet
altijd evident. Inzicht en voorkennis spelen hier een belangrijke rol. Leerlingen met
dyscalculie kunnen ook geen alternatieve, gemakkelijkere methode zoeken.
Vorige kenmerken geven aan dat de resultaten van leerlingen met dyscalculie wisselend
en soms zwakker zijn dan van hun klasgenoten. Dit heeft een invloed op het zelfbeeld
van de leerling. Hij twijfelt namelijk aan zijn eigen competentie.
(Ruijssenaars, 1997)
M. Libbrecht & D. Vanwyngene 2
Hoe omgaan met deze leerlingen?
Principes van Ruijssenaars
Opdat men een probleem kan aanpakken, moet het eerst erkend worden. Het is in deze
fase belangrijk informatie omtrent het probleem te zoeken. Door er met anderen over te
praten, worden leerlingen en omgeving zich bewust van het probleem. In de
erkenningfase wordt de onzekerheid verminderd.
De leerling moet voldoende prikkels en signalen krijgen om vol te houden. Onwil of
demotivatie zijn geen keuze van het kind. Het kind moet gewapend worden tegen een
teveel ontgoochelingen en falen. Ouders, leerkrachten en CLB moeten de
schoolloopbaan zoveel mogelijk begeleiden en steunen.
Elke leerling is uniek en heeft andere hulpmiddelen nodig. Het is de taak van de
leerkracht een kind met dyscalculie extra sturing te geven. De leerkracht kan het best in
overleg gaan met de directie, het CLB, een andere leerkracht en de ouders om
klasmaatregelen te nemen. De therapeut zal ook graag enkele tips en richtlijnen geven.
Remediëren pakt het verstoorde leerproces aan en analyseert het op een individuele
wijze. De behandeling is taakgericht en op maat van de leerling. Het is wel zo dat men
zich bij het remediëren probeert af te stemmen op de klasdidactiek om verwarring te
vermijden. Ook extra inhaallessen, aangepaste oefeningen en uitleg in de klas vallen
onder de remediërende aanpak.
Bij het compenseren worden hulpmiddelen aangereikt opdat de leerling met dyscalculie
de leerplandoelstellingen kan bereiken. Een compenserende maatregel is het toestaan
van een rekenmachine of memocards. Maar ook meer tijd voor de opgave kunnen de
leerlingen helpen dezelfde einddoelen te bereiken als medeleerlingen.
Tenslotte is er de dispenserende maatregel. Nu moeten de einddoelen niet bereikt
worden. Leerlingen worden vrijgesteld van sommige onderdelen van de leerstof. Dit
wordt concreet gerealiseerd door andere evaluatieopgaven, aangepaste quotaties of een
aangepast herexamen (of vakantietaak).
(Ruijssenaars, 1997)
Remediëringsprogramma voor leerlingen uit 1A:
De theoretische studie vormde voor Libbrecht en Vanwyngene de basis voor de
ontwikkeling van een remediëringsprogramma. Het programma richt zich tot leerlingen
van het eerste leerjaar A en behandelt de som van breuken. Het scenario werd
opgesteld vanuit de beschreven principes van Ruijssenaars.
Bij leerlingen met dyscalculie is het nuttig om stap voor stap te werk te gaan. Het is
belangrijk dat de mogelijkheid bestaat elke deelstap geïsoleerd in te oefenen.
Leerlingen met dyscalculie hebben de neiging te blokkeren bij onvolledige instructies. Ze
hebben nood aan een duidelijk omlijnd beeld van de opdracht en de oplossingsmethode.
In hun remediëringsprogramma rekenOPwiskunde wordt hierop ingespeeld door het
aanbieden van 1 vaste oplossingsstrategie. Dit biedt hen een houvast.
M. Libbrecht & D. Vanwyngene 3
Het is de bedoeling dat
kinderen zich handelingen
eigen maken. Ze krijgen
telkens een analoog
model (typevoorbeeld)
aangeboden. Binnen dit
kader wordt de
aangeboden techniek
ingeoefend aan de hand
van basisoefeningen en
gevorderde oefeningen.
De leerlingen gaan dus
over van instructie over
gedeelde sturing naar
zelfinstructie.
Voor leerlingen met dyscalculie is het van belang hen bewust te maken van de
‘economie’ van het geleerde. Dit gebeurt door middel van ‘figuren van rationale getallen
in het dagelijkse leven’. Ook via vraagstukken komt dit aan bod.
Omdat het automatiseren veel trager verloopt, biedt rekenOPwiskunde de mogelijkheid
om de basisoefeningen onbeperkt in te oefenen.
RekenOPwiskunde bevat naast het remediërend aspect ook een aantal stimulerende
middelen. Na het inoefenen van elk deelprobleem krijgt de leerling een diertje dat hem
aanspreekt. Bij de gevorderde oefeningen is ook een timer ingebouwd en de leerlingen
komen in een highscore terecht.
De niet – geautomatiseerde
voorkennis kan
gecompenseerd worden door
het gebruik van een
ingebouwde, aangepaste
rekenmachine en
tafelkaarten. Daarnaast
bestaat ook de mogelijkheid
een stappenplan op te
vragen en af te drukken.
Uit tests is gebleken dat leerlingen vrij vlot de opgaven kunnen oplossen en verwerken.
Ze kunnen individueel het programma doorlopen. Zo wordt de betrokkenheid en
zelfstandigheid gestimuleerd.
M. Libbrecht & D. Vanwyngene 4
RekenOPwiskunde is gebruiksvriendelijk en aantrekkelijk. Vaak wordt dit programma als
een spel opgevat. Dit bevordert de concentratie en motivatie van de kinderen.
Gelijkekansenonderwijs?
Het bekend maken van dyscalculie in het onderwijs is een voorwaarde om tot gelijke
kansen voor deze leerlingen te komen. Het Jaar van de Zorgverbreding heeft hier zeker
positief aan bijgedragen.
Libbrecht en Vanwyngene willen inspelen op het principe ‘iedereen gelijk voor de wet’.
Leerlingen met dyscalculie kunnen de leerstof langer inoefenen aan de hand van
rekenOPwiskunde. Op die manier beschikken deze leerlingen over dezelfde voorkennis
als hun klasgenoten. Hun kans op slagen wordt groter.