Neurocognitieve profielen van functioneel analfabeten, een exploratief onderzoek.

Vanja Van Den Briel
Persbericht

Neurocognitieve profielen van functioneel analfabeten, een exploratief onderzoek.

6953 tekens inclusief spaties

 

Functioneel analfabetisme: kwestie van een anders werkend brein?

 

Waarom slagen sommige mensen er niet in om de geschreven taal onder de knie te krijgen?  Uit nieuw onderzoek blijkt dat het iets te maken kan hebben met de manier waarop de hersenen geluiden verwerken.  Het onderzoek geeft ook uitzicht op een betere aanpak van functioneel analfabetisme.

 

Wie niet kan lezen en schrijven is amper in staat om mee te draaien in de huidige maatschappij. Diploma’s, getuigschriften of attesten halen is vaak een onmogelijke zaak, maar je stoot ook in het dagelijkse leven voortdurend op praktische problemen. Even kijken op welk spoor de trein straks vertrekt, de bijsluiter van een geneesmiddel raadplegen of een formulier invullen voor een of ander bedrijf of overheidsdienst.

Ondanks de invoering van de leerplicht en de hoog aangeschreven kwaliteit van het onderwijs in geïndustrialiseerde landen, zijn er mensen die onvoldoende geletterd zijn om de maatschappij probleemloos tegemoet te treden. Deze groep, in de schaduwzone tussen “analfabeet” en “geletterd”, draagt het etiket “functioneel analfabeet”. De term werd oorspronkelijk in de vijftiger jaren door het UNESCO voorgesteld. Volgens de resultaten van de International Adult Literacy Study die in 1995 werden gepubliceerd, zijn 15 tot 18% van de Vlamingen en Nederlanders onvoldoende geletterd om volledig zelfstandig te kunnen functioneren. Uit dit onderzoek bleek bovendien dat 30% van alle 17-jarigen over onvoldoende taal- en rekenvaardigheden beschikt.

Hoe is het vandaag de dag mogelijk dat onvoldoende geletterde jongeren het onderwijssysteem verlaten, terwijl het verwerven van functionele vaardigheden als lezen en schrijven het voornaamste doel is in het basisonderwijs? Sommige wetenschappers vermoeden een link tussen bepaalde leerstoornissen (zoals dyslexie) en functioneel analfabetisme. Een tekort in het proces waarbij men als kind in het eerste jaar van het lager onderwijs een letterteken (grafeem) leert koppelen aan de overeenkomstige klank (foneem), kan ervoor zorgen dat het leesproces nooit volledig geautomatiseerd geraakt. Zo wordt de kloof tussen “lezers” en “niet-lezers” steeds groter totdat hij uiteindelijk onoverbrugbaar wordt. Eens de middelbare school bereikt, wordt immers verondersteld dat de technische lees- en schrijfvaardigheid voldoende wordt beheerst en liggen de accenten op het kunnen toepassen ervan. Volgens een aantal wetenschappers is het zogenoemde “metalinguïstisch bewustzijn” (het vermogen om op een abstracte manier over taal na te denken) een basisvoorwaarde voor de succesvolle ontwikkeling van de technische lees- en schrijfvaardigheid. Het belangrijkste hierbij is het inzicht in de klankstructuur van een woord. Alle taalgebruikers hebben het vermogen om via het gehoor een onderscheid te maken tussen verschillende woorden op basis van minimale klankverschillen (bijvoorbeeld beoordelen of “mat” precies hetzelfde klinkt als “nat”). Ze zijn ook in staat om voorgezegde woorden te herhalen, ook als ze die vooraf niet kenden en zelfs als het gaat om onbestaande woorden. Er is al aangetoond dat analfabeten in dit soort taken beduidend slechter presteren dan geletterden. Hoewel deze bevindingen afkomstig zijn van onderzoek bij volledig analfabeten, leidden ze tot de “hypothese van het fonologisch processingdeficit” in functioneel ongeletterden.  Met andere woorden: de lees- en schrijfproblemen bij deze mensen zijn niet zomaar te herleiden tot een gebrek aan intelligentie.

Het verschil tussen volledig en functioneel analfabeten situeert zich echter niet alleen in de graad van geletterdheid. In tegenstelling tot volledig analfabeten gingen functioneel analfabeten, gedurende hun jeugd wél naar school. Desondanks leerden ze onvoldoende lezen en schrijven om de geschreven taal te kunnen gebruiken als middel om betekenis en begrip over te brengen in het dagelijks leven.  Onderzoek heeft veelvuldig aangetoond dat culturele variabelen zoals geletterdheid en scholing de resultaten op uiteenlopende cognitieve tests beïnvloeden. Met cognitieve tests worden taken bedoeld die onder andere de intelligentie, het geheugen en het probleemoplossend vermogen nagaan. Binnen de klinische praktijk worden dergelijke tests vaak gebruikt om te oordelen over de aanwezigheid of ernst van pathologie.

In een kersvers onderzoek binnen een representatieve steekproef van Vlaamse functioneel analfabeten is voor het eerst op een adequate manier het onderscheid gemaakt tussen geletterdheid en scholing. Hoewel binnen deze groep mensen zaten met zeer uiteenlopende cognitieve vaardigheden, werd de aanwezigheid van fonologische defecten  bevestigd. Zo slagen functioneel analfabeten er minder goed in minimale klankverschillen tussen woorden te herkennen. Ze maken ook meer fouten wanneer hen wordt gevraagd woorden te herhalen, vooral wanneer het gaat om minder vaak gebruikte (zoals “radijs”) en/of meer abstracte woorden (zoals “functie”). Deze moeilijkheden doen zich voor ongeacht het intelligentieniveau van de onderzochte personen. Laaggeletterden halen tevens minder goede resultaten  op een heel aantal veel gebruikte cognitieve tests omwille van het feit dat zij minder geconfronteerd worden met de geschreven taal. Het probleemoplossend denken van functioneel analfabeten lijkt bovendien eerder te steunen op een onderliggende visuele factor terwijl geletterden eerder denken met behulp van woorden.

Om een uitspraak te doen over de vraag of het brein van functioneel analfabeten op een andere manier werkt dan dat van geletterden, dient men deze nieuwe bevindingen verder te onderzoeken met behulp van neuro-imagingtechnieken. Zo kan men op het moment dat een proefpersoon bepaalde taken uitvoert, nagaan welke hersengebieden actief zijn.

Toch volgen uit de resultaten van de studie nu reeds een aantal relevante denkpistes die mogelijk kunnen bijdragen tot een efficiëntere aanpak van functioneel analfabetisme. Omwille van de grote verscheidenheid inzake intelligentie binnen deze groep, lijkt een onderscheid gebaseerd op de cognitieve capaciteiten van de cursisten aangewezen. Zo kan men de pedagogische aanpak meer specifiek richten op de individuele mogelijkheden en zo ieders slaagkansen optimaliseren. Om het leerproces inzake klank-teken koppeling succesvol te laten verlopen, is het van onschatbaar belang de aandacht op de juiste uitspraak te vestigen. Mogelijk kan ook ondersteuning via de andere zintuigen, met name kijken hoe een klank wordt gevormd en voelen welke gewaarwordingen men heeft in de mondspieren en in de keel wanneer men een klank produceert een toegevoegde waarde betekenen. Hoewel ongekende woorden in eerste instantie beter worden vermeden, is het wellicht aan te bevelen in een gevorderd stadium inspanningen te leveren naar uitbreiding van de woordenschat. Verder kan gepleit worden om ook in het volwassenenonderwijs expliciet leerstrategieën voor de verwerking van informatie aan te bieden en in te oefenen.

 

Universiteit of Hogeschool
Psychologie en Educatiewetenschappen
Publicatiejaar
2004
Share this on: