Politiek wantrouwen in de lage landen
Alhoewel het verschijnsel politiek wantrouwen in het brandpunt van de belangstelling staat, wordt erg weinig de stap gemaakt dit fenomeen, haar vermeende oorzaken en haar impact uit de lokale context te lichten. Deze studie geeft hiertoe een aanzet door met de data van de in 2002 en 2003 afgenomen European Social Survey te onderzoeken welke houdingen typerend zijn voor de wantrouwige burger in Vlaanderen, Wallonië en Nederland, zonder daarbij te vergeten dat wantrouwen in elke samenleving een andere betekenis kan hebben.
Een eerste conclusie, die gelijklopend is met wat Prof. M. Elchardus op basis van Vlaamse data deduceerde, is dat personen die etnocentrisch ingesteld zijn, wantrouwiger zijn tegenover politici en politieke instellingen. We kunnen het verband tussen beide houdingen als twee keerzijden van een medaille interpreteren. In beide gevallen speelt het zondebokmechanisme een sleutelrol. De schuld van complexe problemen wordt toegewezen aan een gemakkelijk identificeerbare sociale groep, zoals ‘de vreemdelingen’ of ‘de politici’. In dit kader lijkt het mij belangrijk om aan te stippen dat het hier niet enkel om opinies gaat, maar dat deze opinies ingekapseld zitten in een manier van denken, in een mentaliteit. Deze samenhang tussen etnocentrisme en wantrouwen is de sterkste in mijn onderzoek, ook als we rekening houden met het effect van de andere factoren. De verschillen op het inhoudelijke vlak van etnocentrisme zijn het grootst tussen Vlaanderen en Wallonië, Vlamingen evalueren immigratie eerder negatief om culturele redenen en Walen om economische redenen.
De lokale context speelt een grote rol in het al dan niet wantrouwen van het politieke systeem, zij het wel in mindere mate dan een etnocentrische houding. Dit betekent dat politiek wantrouwen nauw samenhangt, enerzijds met de structuur van het politieke systeem, en anderzijds met de manier waarop de lokale problemen al dan niet aangepakt worden, twee zaken die we onder de noemer politieke realiteit zouden kunnen samenvatten. Het is bijvoorbeeld zo dat een relatief groot deel van de Nederlanders tijdens de periode van de ondervraging ontevreden waren over de werking van de overheid, maar hier geen politiek wantrouwen aan koppelden, wat bij de ontevreden Belgen wel het geval was. De Nederlanders waren dus eerder ontevreden over de werking van ‘het overheidsbedrijf’, terwijl de ontevreden Belgen twijfels hadden over de totale configuratie van het Belgische politieke systeem. Het valt ook op dat Walen die ontevreden zijn over de stand van de economie een beduidend wantrouwigere houding hebben dan Vlamingen en Nederlanders met dezelfde mening op dit vlak.
Een factor die ook een rol speelt in het al dan niet vertrouwen van de politieke besluitvorming is het subjectieve welbevinden. De manier waarop iemand zijn eigen situatie op vlak van gezondheid, inkomen, het leven in het algemeen inschat bepaalt voor een stuk ook hoe veel vertrouwen hij heeft, zij het wel minder sterk dan het al dan niet etnocentrisch zijn en de woonplaats in de lage landen. Dit kunnen we op verschillende manieren interpreteren. Enerzijds betekent dit dat mensen die pessimistisch zijn ingesteld logischerwijze ook het politiek systeem vanuit een negatief perspectief bekijken. Anderzijds zouden we kunnen zeggen dat ontevreden mensen hogere verwachtingen hebben tegenover het politieke systeem, of ontevreden mensen hun persoonlijke problemen afschuiven op de politiek.
Uit het gevoerde onderzoek bleek ook dat lager opgeleiden wantrouwiger zijn dan hoogopgeleiden, zelfs als we de hiervoor opgenoemde factoren in beschouwing nemen. Dit bewijst dat diegenen die in onze kennismaatschappij een zwakkere positie innemen, dit ook beseffen. Deze frustratie uit zich in wantrouwen tegenover een van de intellectuele bastions bij uitstek, het politieke veld.
Kort samengevat zijn wantrouwigen dus eerder etnocentrisch en/of pessimistisch ingesteld, en los daarvan zijn wantrouwigen ook eerder laagopgeleiden. Het wantrouwen is veel sterker in Wallonië dan in Vlaanderen, en veel zwakker in Nederland dan in Vlaanderen. Dit lijkt in tegenspraak met de mate van succes van de rechts-populistische partijen in de lage landen, een teken aan de wand voor politiek wantrouwen. Alhoewel er veel discussie is over in hoeverre de Lijst Pim Fortuyn te vergelijken valt met het Vlaams Blok en het Front National meen ik dat aan de hand van hun inhoudelijke overeenkomsten zij binnen hun verschillende regionale contexten als gelijksoortige partijen kunnen worden gezien. De kernpunten van hun partijprogramma’s zijn bijna identiek op drie vlakken. Allereerst is er de negatieve houding ten aanzien van migranten en de daaraan gekoppelde anti-immigratiepolitiek die deze partijen voorstellen. Een tweede gelijkenis is de nadruk op een repressieve aanpak van de criminaliteit. Misdaad wordt ook als een oncontroleerbaar verschijnsel voorgesteld, waaraan de inefficiënte politiemacht niet veel kan veranderen, zodat het leven als onveilig wordt aangevoeld. Deze manier van denken wordt het misdaadcomplex genoemd. Deze twee punten worden daarenboven nog aan elkaar verbonden: het zijn de immigranten die zorgen voor de onveiligheid. Een derde gelijkenis tussen de drie partijen is niet enkel inhoudelijk maar ook vormelijk: ze gebruiken in hun communicatie vaak een demagogisch populisme, waarbij het establishment het moet ontgelden. Het volk, gebruikt als homogene categorie zonder interne verschillen, dient in hun discours tot uitsluiting van groepen. Het spreekt voor zich dat er talrijke verschillen zijn tussen de Lijst Pim Fortuyn, het Vlaams Blok en het Front National, maar als we er van uitgaan dat de kiezers omwille van het partijprogramma voor deze partijen kiezen (wat overigens blijkt uit onderzoeken wat betreft Vlaanderen en Nederland), is het vrij duidelijk dat deze drie punten en hun onderlinge relaties de kern vormen van het partijprogramma, en alle drie de punten leidden in een zekere mate tot een wantrouwige houding tegenover het politieke systeem en haar actoren.
Het korte succes van Pim Fortuyn kunnen we wijten aan een beperkte vertrouwenscrisis van het Nederlandse politieke veld. De kiezers die voor deze partij stemden keerden na de val van de regering terug naar de socialistische PVDA.
De vreemde bevinding dat de Walen sterker wantrouwig zijn, terwijl nieuwrechts daar vrij weinig stemmen haalt, valt te begrijpen als we de materialistischere houding van de Walen in beschouwing nemen, die op verschillende punten in mijn onderzoek opdook. Doordat Wallonië het economisch wat minder doet, en de PS de belangen van de doorsnee kiezer het beste verdedigt, krijgt het FN met zijn zwakke partijstructuren geen kans. De kloof tussen burger en politiek lijkt in Wallonië niet echt te bestaan.