De traan van Peter Kihara Young
Nairobi, juli 2003. Vanwege mijn statuut als buitenlands ‘onderzoeker’ was ik na vele omzwervingen beland op een kantoor dat ‘Credo’ werd genoemd. Een secretaresse verwelkomde me en liet me plaats nemen op één van de stoeltjes in wat men een wachtzaaltje zou kunnen noemen. Ik kreeg een schamel kopje thee met melk en las wat in een plaatselijke krant. Mutumishi, de eindverantwoordelijke van Credo, met wie ik een gesprek had gepland, zou me daar wel vinden.
Niet veel later kwam een oude man binnen en ging naast me zitten. Getekend door het leven was hij, zoveel was duidelijk. Maar verbitterd, nee, dat niet. Hij stelde zich voor: “Aangenaam, ik ben Peter, Peter Kihara Young.” Ik was sprakeloos. Nog nooit had ik een man gezien met zulke sprekende ogen, met een witgele baard die meer had gezien dan ik ooit zou kunnen vermoeden. Wat onzeker door zijn verschijning en toch zo op mijn gemak stelde ik me op mijn beurt voor. Peter onderbrak me onmiddellijk. “Kom” zei hij me. “Over jou weet ik al het één en het ander. Mutumishi informeerde me al over je, nu is het mijn beurt om jouw enkele dingen te vertellen. Maar laten we eerst iets eten, wat dacht je van een pakje frieten met een worstje?”
Peter vertelde en vertelde. Na een twee uren durend gesprek werd onmiddellijk een nieuwe ontmoeting gepland. Het was slechts sinds één jaar dat hij vrijuit kon spreken. Voordien werd elke zin die uit Peter’s mond kwam gezien als een gevaar, een gevaar voor de gevestigde orde, een gevaar dat ingedijkt moest worden, dat de mond moest worden gesnoerd. De talrijke pogingen hiertoe hadden duidelijk niets uitgehaald. Peter vertelde met een ongezien gemak, herinnerde zich het kleinste detail, en zijn betoog bleef boven alles helder en overzichtelijk. Zijn lichaam was echter verzwakt. Zijn benen, buik en rug toonden de sporen van gruwelijke martelingen en hevige angsten. Hij kon ook nauwelijks eten. Het buffelvlees dat hem dag na dag werd aangeboden ten tijde van zijn gevangenschap had zijn maag geen goed gedaan. Een Tusker, een Keniaans biertje, dronk hij nog wel.
Er ging niet veel tijd over of deze oude en vreemde man werd een vriend. Hij hielp me in mijn thesisonderzoek en samen zochten we naar geschikte informanten. Twee weken brachten we met elkaar door alsof we elkaar al een leven lang kenden. Vaak zaten we ’s avonds laat nog diep verzeild in een gesprek dat we diezelfde morgen begonnen waren. Zijn verhaal sijpelde druppel na druppel door tot in het binnenste van mezelf. Hoe zou ik in zijn plaats gehandeld hebben? Het staat allemaal zo ver van me af, maar nu lijkt het zo dicht bij. Zou ik me ook tegen de Britten hebben verzet of zou ik onder één hoedje heb gespeeld? Peter verzamelde munitie in het hotel van zijn vader. Het was zijn taak de rebellen die zich schuilhielden in het woud te voorzien van wapens en munitie. Al snel werd hij op deze manier een centrale pion binnen de befaamde Mao Mao-verzetsbeweging. Hij was toen 19 jaar oud. In 1954 werd de noodtoestand uitgeroepen. Peter werd opgepakt en naar een concentratiekamp gebracht in Manyani, samen met 22000 andere gevangenen. In totaal werden 80000 Kenianen in verschillende kampen ondergebracht. De Britten hadden blijkbaar toch iets opgestoken wanneer ze het Nazi-regime onder de voet liepen. Een vergelijking met Auschwitz is zeker niet op zijn plaats. Toch vond ook hier in Kenia, negen jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, ontzaglijk veel onrecht plaats.
Sindsdien werd Peter Kihara Young voor enkele jaren aangesproken met het nummer 59979. Door wie hij was verklikt wist hij niet. De collaborateurs droegen maskers om niet herkend te worden. Het interesseerde hem ook niet. Het enige wat hem wel interesseerde was Kenia te bevrijden en vervolgens een natie op te bouwen met een eigen Afrikaanse identiteit. Toch was Peter niet nationalistisch of als een uitslover gehecht aan zijn etnische afkomst. Hij wilde enkel leven in een land waar men zichzelf kon en mocht zijn, waar men voor zichzelf en zijn landgenoten mocht opkomen en waar zonder de moderniteit te mijden, plaats was voor ieders achtergrond en eigenheid. De dromen van Peter waren echter de nachtmerries van de machthebbers. Ook na Kenia’s Onafhankelijkheid in 1963 bleef deze tegenstrijdigheid een feit. Het enige verschil was dat de Britten plaats hadden geruimd voor een zwart eliteclubje. Kenyatta, de toenmalige president, heeft Peter verscheidene malen bij zich geroepen om hem tot betere gedachten te brengen. Grote stukken van de “nationale taart” werden hem beloofd als hij, al was het maar een beetje, water bij de wijn wilde doen. Principieel als hij was, was zijn antwoord telkens negatief. Als resultaat van zijn vasthoudendheid werd hij opnieuw gearresteerd en zonder medeweten van zijn vrouw en kinderen weggevoerd naar Nyeri, 150 kilometer ten noorden van Nairobi. Zeventig dagen lang werd hij er vastgehouden in een groot woud aan de voet van Mount Kenya. Ondervoeding en foltering waren er dagelijkse praktijken.
Zonder te verpinken ging Peter verder met zijn verhaal. Geblinddoekt heeft hij tot tweemaal toe zijn eigen graf moeten graven. Ook dan loste hij geen woord, zelfs niet wanneer een schot langs zijn oren suisde en hij uit schrik in de door hem gegraven put viel. Een aanslag die op hem was bedoeld heeft het leven gekost aan een onschuldige en niets vermoedende Kihara. Een overdreven emotionaliteit was niet meer aan hem besteed. Het was zijn werkelijkheid, dé werkelijkheid. Hem restte enkel nog ze te vertellen. Niet voor zichzelf, lang had hij immers niet meer te leven, maar uit schrik dat een stukje geschiedenis met hem zou verdwijnen.
Wanneer ik vroeg naar zijn grootste bezorgdheid rolde dan toch een traan over zijn wangen. In deze traan zag ik een symbool van zijn schrik. Schrik dat alles voor niets was geweest. Angst dat de reële en mentale kolonisatie waartegen hij een leven lang had gevochten een onontkoombare realiteit zou zijn. Pijn om de jongeren meegezogen te zien worden door iets oppermachtigs, iets dat hen niet vrij maakte. Maar ook hoop straalde van deze traan uit. Hoop dat de jongeren fier zouden zijn, fier op hun etnische achtergrond, fier op wat hun voorvaderen verwezenlijkt hadden, en misschien ook een héél klein beetje, en waarom ook niet, fier op hem…