“Ik ben niet geïnteresseerd in het verleden. Ik ben geïnteresseerd in de toekomst,
want daar verwacht ik de rest van mijn leven te vertoeven.” - Charles Kettering
Toekomstverhalen over hulpverlening in sciencefictionfilms vormen een waardige ‘instrumental tool’. Huidige tendensen worden er haast karikaturaal in gerepresenteerd dankzij het stereotype ‘what if?’ template van het genre. Op die manier alarmeren ze ons en verhogen ze het bewustzijn omtrent actuele trends. Futuristische verhalen fungeren namelijk vaak als een ideologische ‘sugar-coating’ van hedendaagse politieke, economische en sociale ideeën. Als een ware ‘Cultural and Future Studies’ adept onderzocht ik de beeldvorming van hulpverlening in drieëntwintig Amerikaanse sciencefictionfilms.
De hulpverlener op de markt van welzijn en geluk
“Buy more, buy more now! Buy more and be happy. Work hard, increase production and be happy.” Dit citaat uit de film ‘THX 1138’ van George Lucas illustreert zeer treffend de pantheïstische, door controle behepte, marktlogica. Emotionele problemen worden simpelweg verdoofd want sedativa zijn verplicht. Ook in ‘Equilibrium’ van Kurt Wimmer is Prozium de grote verzachter die pathos, verdriet en jaloezie overbodig maken. Dit gegeven lijkt het bestaansrecht van hulpverlening in vraag te stellen. David Aames, de protagonist in de remake ‘Vanilla Sky’ (Cameron Crowe), leeft in een ‘lucid dream’ waar zijn angst en ontevredenheid niet langer nodig zijn. Hij kocht deze zeer dure toepassing om eeuwig te kunnen leven. In ‘Gattaca’ van Andrew Niccol is perfectie het dictaat van de prestatiemaatschappij.
Deze films kaarten de commercialisering aan, die de marktlogica impliciet ook in de hulpverlening bracht. Hans Achterhuis schetste reeds in 1979 de markt van welzijn en geluk. Hij bekritiseert zeer ludiek de problemenmarkt die de hulpverlener degradeert tot een gladde leverancier in sociale cosmetica. Aangezien de hulpverlener zich steeds meer dient te legitimeren tegenover de strak controlerende, maar slechts miniem subsidiërende overheid, meet hij zijn ‘helpende hand’ met protocollen en procedures. Deze rationaliserende en uniformiserende navelstaarderij heeft tot gevolg dat de hulpverlener afstandelijk wordt. Slechts enkelen werpen dit korset van zich af, uit vrees voor jobverlies, gemakzucht of gewoonweg uit dociele haarklieverij. De cliënt is hier bovenop niet meer op zijn mondje gevallen en verwordt tot een hedonistische zorgconsument. Het blijkt dat veel welgestelde mensen steeds meer psychologische en sociale hulpvragen hebben. Ze betalen er graag een aardige duit voor, terwijl ‘echte’ problemen zoals geweld en kansarmoede op steeds minder sociale beweging kunnen rekenen.
De hulpverlener als sociale techniek
Deze tweede subtrend lijkt vaak sciencefaction. Onderzoekers experimenteren haast maniakaal met technologieën die de mens (al dan niet) zal helpen. In ‘A.I.’, het melige pinokkio drama van Spielberg, kan men een kindvervangende mecha kopen die nooit ziek is en altijd braaf schijnt. Hoe aanlokkelijk dit voorstel ook klinkt, dienen we toch vragen te stellen bij de antropomorfisering van technologie. De betreffende kilheid en vreemdheid van het simulacra roepen heel wat kwesties op. Andrew in ‘Bicentennial Man’ (Chris Columbus) is een eerlijke en altijd hoffelijke machine of knuffelrobot. Protocolafwijkingen lijken een ‘ghost in a machine’. Gelukkig is Will Smith in ‘I, Robot’ (Proyas) niet enthousiast over replica’s die de mens trachten te domineren, hetgeen in ‘The Matrix’ (the Wachowski Brothers) reeds geschiedenis is. Misschien ontwerpen wetenschappers beter een sociale prothese? De beeldende kunstenares Patricia Peccinini maakt hieromtrent bevreemdende sculpturen van robots met een hoge en bevreemdend menselijke aaibaarheidsfactor.
Vervolgens is (emo)-elektronica in enkele films een hulpmiddel. In ‘Eternal Sunshine of the Spotless Mind’ van Gondry kan men pijnlijke herinneringen simpelweg ‘deleten’. Hulpverleners zijn echter meer dan sociale brandweer. In ‘The Final Cut’ van Naïm vergemakkelijkt technologie het rouwproces voor nabestaanden. In ‘Strange Days’ (Bigelow) biedt de snode protagonist digitale ervaringen aan die men echt kan voelen, horen, ruiken en zien. Hij omschrijft zichzelf als een psychiater die een humanitaire taak uitvoert. In ‘THX 1138’ danst een erotisch hologram voor een personage terwijl een pompje machinaal ‘assisteert’. Ook in ‘Sleeper’ van Woody Allen voorziet een ‘orgasmatron’ en een magische bol in deze behoeften. De ‘nieuwe vrouw’ wordt alsnog onder de knoet gehouden in ‘The Stepford Wives’ (Forbes). Een chip verandert hen in blonde stoten die niets liever lijken te doen dan de pantoffels te halen voor hun chauvinistische echtgenoten. Deze technieken zouden hulpverleners wel eens overbodig kunnen maken, aangezien technologie alle behoeften schijnt te bevredigen. Transcedo, de Nederlandse Transhumanisten Vereniging, droomt luidop van een technologie die hun gedachten kunnen uploaden, net als in de film ‘Johnny Mnemonic’. Zo zijn ze onsterfelijk en kunnen ze altijd positieve emoties opwekken. Ook het Amerikaanse leger, hoe kan het ook anders, is geïnteresseerd in de evolutie van technologie. Ze wensen de meta-soldaat te maken met robotarmen en experimenteren nu met plasmapulsen die eventuele tegenstander pijn kunnen toedienen. Set phasers on stun!
De digitale hulpverlener
In ‘THX 1138’ praat de protagonist via een scherm met Big Brother. Deze stem klinkt machinaal en vooraf opgenomen. In ‘The Cell’ van Singh wordt digitale hulpverlening heel expliciet in beeld gebracht. De maatschappelijk werker Catherine (Jennifer Lopez) treedt er virtueel in dialoog met haar cliënt. Ze plugt zichzelf in diens onderbewustzijn in en denkt zelfs op een gegeven moment dat het reëel is. De hulpverlener treedt niet face-to-face in interactie maar digitaal. Dit ‘binair luisterend oor’ is echter niet voor iedereen toegankelijk, hetgeen onderzoeken omtrent de felomstreden ‘digital divide’ illustreren. Enkelen zien de hulpverlener als een klavierslaaf die enkel cliënten dient te loodsen doorheen het web van kennis en hulp. Door de democratisering van kennis via ICT ‘chat’ deze liever op fora’s met lotgenoten en surft er rond, op zoek naar de bevrediging van zijn behoeften. Dit geldt echter op alle vlakken, hetgeen de populariteit van niet al te koosjere (vaak erotische) sites illustreert.
SF filmverhalen zijn kortom een dialogale tussenruimte en ‘contactzone’ tussen fictie en extreme representaties van actuele trends. Op die manier fungeren SF films als een ‘teaching machine’, een experimentele speeltuin voor wetenschappers en als een uitlaatklep. De belangrijkste functie van het speculatieve genre is, dat het kritiek geeft op onze hedendaagse ideeën van een beroep dat me zeer dierbaar is. Om de ‘self-fulfilling prophecy’ te voorkomen dient de hulpverlening zich tot slot te herpositioneren in de 21e eeuw. Eventuele politieke en beleidsmatige relevantie is indirect.
Meer info op www.stitch-and-split.org
Literatuurlijst
Abascal, J. & Nicolle, C. (2005). Moving towards inclusive design guidelines for socially and ethically aware HCI. Interacting with Computers, 17 (5), 484-505.
Achterhuis, H. (1979). De markt van welzijn en geluk. Een kritiek van de andragogie. Schoten: Westland.
Adam, A. (1998). Artificial knowing. Gender and the thinking machine. New York: Routledge.
Altheide, D. L. & Johnson, J. M. (1998). Criteria for assessing interpretive validity in qualitative research. In N. K. Denzin & Y. S Lincoln, Collecting and interpreting qualitative materials (pp. 283–312). London: Sage.
Asimov, I. (2006). Retrieved August 10, 2006, from www.panix.com.
Berg, M. (2001). De toekomst van zorg en ICT. In R. Van der ploeg en C. Veenemans, De burger als spin in het web. Essays over het verdwijnen van de plaats en afstand in de informatiesamenleving (pp. 20-44). Den Haag: Sdu Uitgevers.
Biltereyst, D. & Van Bauwel, S. (2005). Ontwikkeling en esthetiek van de film (cursus). Gent: Faculteit Communicatiewetenschappen.
Breda, J., Crets, S. & Raemdonck, I. (1995). Werken in de hulpverlening. Tijdsbesteding en arbeidsbelasting van maatschappelijk werkers. Leuven: Acco.
Breedveld, W. (2001). Het lot in eigen hand. De burger als magiër in de nieuwe ICT-samenleving. In R. Van der ploeg & C. Veenemans, De burger als spin in het web. Essays over het verdwijnen van de plaats en afstand in de informatiesamenleving (pp. 45-64). Den Haag: Sdu Uitgevers.
Bouverne-De Bie, M. (2005). Agogische theorieën (cursus). Gent: Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen.
Boyd, J. (2006). Retrieved August 12, 2006, from www.panix.com.
Castells, M. (2000). The Information Age. Economy, society and culture. UK: Blackwell publishing.
Chandler, D. (2006). Fear of losing our souls. Retrieved May 12, 2006, from www.aber.ac.uk.
Chandrashekara, M., Cutinha, R. & Nikam, K. (2004). The digital divide: vision and strategy. Journal of Information Management, 41, 249-54.
Chayko, M. (2002). Connecting: How We Form Social Bonds and Communities in the Internet Age. New York: State University Press.
Colvin, J., Chenoweth, L., Bold, M. & Harding, C. (2004). Caregivers of older adults: advantages and disadvantages of Internet based Social Support. Family & Relations, 53, 49.
Curran, J., Morley, D. & Walkerdine, V. (1996). Cultural Studies & Communications. London: Hodder Headline Group.
Dahre, U.J. (2004). Beautiful new world. Genetic engineering and social polarization in the post-human society. Sociologisk forskning, 4, 63-85.
Dautenhahn, K. (1998). The art of designing socially intelligent agents: science, fiction, and the human in the loop. Applied artificial intelligence, 12 (7-8), 573-617.
De Jonghe, E. (2006). Nieuwe communicatietechnologieën. Gent: Faculteit Communicatiewetenschappen.
Dominelli, L. & Hoogvelt, A. (1996). Globalization and the technocratization of social work. Critical Social Policy, 47 (16).
Eastin, M.S. & LaRose, R. (2005). Alternative support: modelling social support online. Computers in human behaviour, 21 (6), 977-922.
Elsaesser, T. & Hesselberth, P. (red.) (2000). Hollywood op straat. Film en televisie in de hedendaagse mediacultuur. Amsterdam: Vossiuspers AUP.
Ferguson, M. & Golding, P. (1997). Cultural Studies in Question. London: Sage Publications.
Fiske, J. (1990). Introduction to Communication Studies. London: Routledge.
France, A. & Wiles, P. (1997). Dangerous Futures: Social Exclusion and Youth Work in Late Modernity. Social policy & administration, 31 (5), 59-78.
Fret, L. (2005). Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Alert, 31 (3), 38-48.
Gerlach, N. & Hamilton, S.N. (2003). A history of the deep imbrication of science fiction thinking in late modernity. Sciencefiction studies, 30 (2), 161-173.
Giroux, H.A. (2002). Breaking in to the movies. Film and the Culture of Politics. Malden, Massachusetts/Oxford: Blackwell Publisher.
Gross, E.F., Juvonen, J. & Gable, S.L. (2002). Internet use and well-being in adolescence. Journal of Social Issues, 58, 75-90.
Hall, S. (1997). Representation. Cultural Representations and Signifying Practices. London: Sage.
Hansen, A., Cottle, S., Negrine, R. & Newbold, C. (1998). Mass Communication Research Methods. New York: University Press.
Herman, S. (1996). Maatschappelijk werk tussen gisteren en morgen. Leuven: Apeldoorn Garant.
Hogendoorn, M. (2003). Communicatieonderzoek. Een strategisch onderzoek. Bussum: Coutinho.
Kellner, D. & Durham, M.G. (2001). Adventures in Media and cultural studies: Introducing the Keyworks. In Media and Cultural Studies. Keyworks (pp. 1-29). Malden, Massachusetts/Oxford: Blackwell Publishers.
Kraut, R., Lundmark, V., Patterson, M., Kiesler, S., Mukophadhyay, T. & Scherlis, W. (1998). Internet paradox: a social technology that reduces social involvement and psychological well-being? American Psychologist, 53, 1017-1031.
Lincoln, B. (1999). Theorizing Myths. Narrative, Ideology, and Scolarship. Chicago: University Press.
Lipnack, J. & Stamps, J. (2000). Virtual teams. People working across boundaries with technology. Canada: John Wiley & Sons.
MaatschappelijkWerkOnline (2006). Retrieved May 18, 2006, from www.maatschappelijkwerkonline.nl.
Morgan, C. & Cotton, S.R. (2003). The relationship between Internet activities and depressive symptoms in a sample of college freshmen. Cyberpsychology & Behavior, 6, 133–14.
Nederlandse Vereniging van de Maatschappelijk Werker (1999). Beroepsprofiel van de Maatschappelijk Werker. Utrecht: NVMW.
Negroponte, N. (1996). Digitaal leven. Amsterdam: Prometheus.
Nicolaj, A.T. (2004). The bridge to the ‘real world’: Applied science or a ‘schizophrenic tour de force’? Journal of Management Studies, 41 (6), 951-76.
Nie, N. (2001). Stability, interpersonal relationships and the internet: reconciling conflicting findings. American Behavioral Scientist, 45, 420-435..
Notredame, L. (1990-1994). Behoefte en zorg: naar een optimale afstemming. Programma Maatschappelijk Onderzoek. Mens en ruimte, 29-50.
Maclure, M. (2003). Discourse in educational and social research. Philadelphia: Open University Press.
Meijer, M. (1996). In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie. Amsterdam: University Press.
Parasuraman, R. & Mouloua, M. (1996). Automation and Human Performance: Theory and Applications. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Peccinini, P. (2004). Bodyguard (artist statement). New York: Robert Miller Gallery.
Read, J. & Blackburn, C. (2005). Carers’ perspectives on the internet: implications for social and health care service provision. British Journal of Social Work, 35, 1175-1192.
Rooduijn, T. (2001). Welkom in jochiesland. In R. Van der ploeg & C. Veenemans, De burger als spin in het web. Essays over het verdwijnen van de plaats en afstand in de informatiesamenleving (pp. 93-114). Den Haag: Sdu Uitgevers.
Sanders, C.E., Field, T.M., Diego, M. and Kaplan, M. (2000). The relationship of Internet use to depression and social isolation among adolescents. Adolescence, 35, 237–242.
Sarkadi, A. & Bremberg, S. (2005). Socially unbiased parenting support on the internet: a cross-sectional study of users of a large Swedish parenting website. Child: Care, Health and Development, 31 (1), 43.
Scalzi, J. (2005). The rough guide to sci-fi movies. London: Rough Guides Ltd.
Smelik, A., Buikema, R. & Meijer, M. (1999). Effectief beeldvormen. Theorie, analyse en praktijk van beeldvormingsprocessen. Assen: Van Gorcum.
Soetaert, R. (2006). Cultuurbeleid (cursus). Gent: Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen.
Sreberny, A. (2005). Gender, empowerment, and communication: looking backwards and forwards. International social science journal, 57 (2), 285.
Ten Have, T.T. (1991). Basisboek andragologie: een inleiding tot de studie van het sociaal en educatief werk. Gent: Boom.
The Centre For Future Studies (2006). Retrieved May 15, 2006, from www.futurestudies.co.uk.
The International Movie Database (2006). Retrieved August 18, 2006, from www.imdb.com.
Theeuwes, J. (2001). Chips, bits en jobs. In R. Van der ploeg & C. Veenemans, De burger als spin in het web. Essays over het verdwijnen van de plaats en afstand in de informatiesamenleving (pp. 145-170). Den Haag: Sdu Uitgevers.
Transcedo (2006). Retrieved July 10, 2006, from www.transhumanism.org.
Van Dijk, J.A.G.M. (1997). De netwerkmaatschappij. Sociale aspecten van nieuwe media. Houten/ Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
Warren, R., Warren, S., Nunn, S. & Warren, C. (1998). The future of the future in planning: appropriating cyberpunk visions of the city. Journal of planning education and research, 18 (1), 49-60.
White, M. & Dorman, S. (2000) Online support for caregivers. Analysis of an Internet Alzheimer caregiver mailgroup. Computers in Nursing, 18, 168–176.
White, M. & Dorman, S.M. (2001). Receiving social support online: implications for health education. Health education research, 16 (6), 693-707.
Wikipedia (2006). Retrieved April 25, 2006, from http://nl.wikipedia.org.