Internetgebruik in de dovengemeenschap: een sociaal medicijn voor een geïsoleerde groep?

Hendrik Moeremans
Persbericht

Internetgebruik in de dovengemeenschap: een sociaal medicijn voor een geïsoleerde groep?

 

Doven horen er weer bij dankzij het internet. Of toch niet?

‘Het internet heeft deuren geopend voor iedereen.’ Als u zelf goed hoort, ziet en geen andere noemenswaardige defecten vertoont, zal u die stelling vast en zeker beamen. Maar na tien diepte-interviews met dove internetgebruikers kan ik aantonen dat die these niet voor iedereen opgaat. Doven zijn niet sterk in teksten, ze gebaren zich een weg door hun stille levens. Daarom laat het tekstgebaseerde internet hen er niet helemaal bijhoren en bekijken doven de samenleving vooral vanaf de zijlijn. Voor doven zijn de deuren tot nog toe niet opengegaan.

Veel dingen die voor horende mensen evident en alledaags lijken, zijn dat absoluut niet voor doven. Informatie verzamelen, vrienden maken of overheidsinstanties raadplegen: het zijn horden die doven telkens weer met ingehouden adem moeten nemen. De meeste doven kunnen niet of nauwelijks praten en het aantal horende mensen dat de Vlaamse gebarentaal (VGT) kent, is uiterst gering. Het taalprobleem mag duidelijk zijn. Je zou kunnen vermoeden dat het internet het leven van doven aanzienlijk vergemakkelijkt heeft. En die stelling zou je kunnen onderbouwen.  In eerste instantie omdat het internet vooral een schriftelijk medium is, waar doven gemakkelijker informatie kunnen vinden. Bovendien kan je verwachten dat het contact met niet-doven via chat of e-mail een stuk eenvoudiger zou worden. Doven zouden al schrijvend kennis kunnen maken met horenden. Toch zijn er enkele obstakels die ervoor zorgen dat doven nauwelijks gebruik kunnen maken van die voordelen. De grootste moeilijkheid voor doven is de taal van het internet. Elke geschreven taal, dus ook het Nederlands, stelt hen voor problemen. De moedertaal van Vlaamse doven is meestal de Vlaamse gebarentaal en het lezen van ellenlange en onoverzichtelijke internetteksten is voor hen bijna onmogelijk. Omwille van het taalprobleem is ook e-mailen en chatten niet aantrekkelijk voor doven. Toch maken ze gebruik van de nieuwe technologie, zij het op hun eigen manier. Zo chatten doven via “ooVoo”, een speciaal voor hen ontworpen videochatprogramma. Het chatten verloopt er in gebarentaal en de gesprekken worden meestal gevoerd met andere doven of familieleden. Dat doven de technologie zelf aanpassen in functie van hun specifiek gebruik, is een schoolvoorbeeld van de ‘theory of social shaping of technology’ (MacKenzie & Wajcman). Die theorie gaat ervan uit dat mensen de technologie eerder actief gaan herscheppen dan dat ze haar op een passieve manier gaan overnemen. Het succes van ooVoo heeft minstens twee wetenschappers verbaasd. Barak en Sadovsky voorspelden dat de evoluties van het internet nieuwe hindernissen zouden scheppen voor dove en slechthorende surfers. De onderzoekers verwachtten dat de almaar toenemende bandbreedte websites minder toegankelijk zou maken wanneer beeld- en geluidsfragmenten zouden verschijnen. In realiteit blijkt dat niet zo te zijn, doven zijn zelfs vragende partij voor een nog grotere bandbreedte. Ze doen aan videochat via ooVoo, ze bekijken filmpjes op nieuwssites en sturen mekaar regelmatig videoboodschappen. Heel wat geïnterviewden kloegen over een tekort aan uploadcapaciteit: op het einde van de maand kunnen ze geen videogesprekken meer voeren omdat de datalimiet opgebruikt is. Omdat videocommunicatie zo belangrijk is voor doven, ijveren ze dan ook voor een aangepast tarief bij de internetproviders. Zelf nam ik contact op met Telenet en Belgacom, de grootste internetproviders op de Belgische markt. Telenet zou de opmerkingen intern bespreken en ik wacht tot vandaag op een tariefwijziging. Zoals ik eerder al aanhaalde, chatten vele doven uitsluitend via ooVoo. Daardoor hebben ze weinig of geen contact met niet-doven. Zelf benadrukken ze in de interviews dat ze ‘daar eigenlijk geen behoefte aan hebben’. Dat kan je deels verklaren doordat de dovengemeenschap in Vlaanderen goed georganiseerd is: de federatie van Vlaamse doven (fevlado) overkoepelt alle sport-, reis- en cultuuractiviteiten voor doven in Vlaanderen. Doven leren elkaar er kennen en bouwen op die manier aan een eigen gemeenschap, die buiten de maatschappij staat. In hun veilige gemeenschap voelen ze zich helemaal niet zo geïsoleerd als vaak gedacht wordt.

Zorgt het internet ervoor dat de doven erbij horen? Het antwoord op deze vraag is zowel ja als nee. Overzichtelijke webpagina’s kunnen doven informatie bieden die ze vroeger niet konden vinden. Beter geïnformeerde mensen staan sterker in de samenleving en kunnen meer bereiken. In dat opzicht opent het internet dus zeker deuren voor de doven. Toch blijven veel websites ontoegankelijk doordat ze te onoverzichtelijk zijn of teveel doorlopende tekst bevatten. Langs de andere kant blijven doven ook buiten de samenleving staan. Door de moeilijkheden die ze ondervinden met de geschreven taal zijn heel wat internettoepassingen ongeschikt en in hun online communicatie beperken ze zich dikwijls tot het voeren van videochatgesprekken met andere doven. Is het verkeerd dat doven zich afzonderen van de horende wereld? Het is moeilijk daar een oordeel over te vellen als horende buitenstaander. De dovenwereld heeft best wel veel te bieden: een eigen gemeenschap, een resem clubs en een boeiende eigen cultuur. Maar hebben de doven geen recht op een plaats binnen de samenleving? Het lijkt erop dat websitebouwers, ICT-mensen en internetproviders hen in elk geval een handje kunnen helpen. De twee eerstgenoemde om de deur van de samenleving open te zetten, de laatste om hen te helpen overleven daarbuiten. Kleine aanpassingen kunnen het internet veel toegankelijker maken voor doven. Websites moeten eenvoudiger opgebouwd worden en moeten minder tekstblokken bevatten. Nieuwssites moeten een eenvoudigere taal hanteren in hun berichtgeving en tot slot zouden de belangrijkste websites van overheidsdiensten een vertaling in VGT moeten voorzien.

 

 

Bibliografie

 

Barak, A., & Sadovsky Y. Internet use and personal empowerment

        of hearing-impaired adolescents. Computers in Human

        Behavior, 24. [20.10.2008,

        www.elsevier.com/locate/comphumbeh].

Bargh, J.A., & McKenna, K.Y.A. (1998). Coming out in the age of

        the Internet: identity ‘demarginalization’ through virtual

        group participation. Journal of personality and social

        psychology, 75(3), pp. 681-694.

Bargh, J.A., & McKenna K.Y.A. (2000). Plan 9 from cyberspace:

        the implications of the Internet for personality and social

        psychology. Personality and Social Psychology Review,

        4(1), pp. 57-75.

Bat-Chava, Y. (1994). Group identification and the self-esteem of

        deaf adults. Personality and Social Psychology Bulletin, 20

        (5), pp. 494-502.

Baym, N.K. (2006). Interpersonal life online. In L.A. Lievrouw & S.

        Livingstone (Reds.), The handbook of New Media, social

        shaping and social consequences of ICTs. (pp. 35-54).

        Londen: Sage Publications.

Boeije, H., ‘t Hart H., & Hox J. (2008). Onderzoeksmethoden.

        Amsterdam: Boom onderwijs.

Boneva, B., Crawford A., Cummings J., Helgeson V., Kiesler S., &

        Kraut, R. (2002a). Internet evolution and social impact. IT &

        Society, 1(x), pp. 120-134.

Boneva, B., Crawford A., Cummings J., Helgeson V., Kiesler S., &

        Kraut R. (2002b). Internet Paradox Revisited. Journal of

        Social Issues, 58(1) pp. 49-74.

Bos, G. (2000). ICT Woordenboek. Rijswijk: Elmar.

Bryant, J.A., Sanders-Jackson, A., & Smallwood, M.K.A. (2006).

        IMing, text messaging, and adolescent social networks.

        Journal of computer-mediated communication, 11 (2006) pp.

        577-592.

66

Cheong, H.P., Karras, E. (2008). An examination of the

        communicative behaviors and digital divides among the

        Deaf. Paper gepresenteerd op de International

        Communication Association van 22-26.05.2008 in Montreal,

        Canada.

Daems, L. (Mechelen, 23.02.2009). Medische aspecten en

        persoonlijke ervaringen met doven en slechthorenden.

        Expertinterview. [Interview met H. Moeremans].

De Grooff, D. (2001). Het grote woordenboek van de nieuwe media.

        Leuven: Davidsfonds.

De Mul, J. (2002). Cyberspace Odysee. Kampen: Klement.

De Wachter, E. (2003). Beeldvorming van Doven en gebarentaal in

        de media [Licentiaatsthesis]. Leuven: Katholieke Universiteit

        Leuven.

Donoso, V. (2007). Adolescents and the internet: Implications for

        home, school and social life.[Doctoraatsthesis]. Leuven:

        Katholieke Universiteit Leuven.

Ebo, B. (1998). Cyberghetto or cybertopia? Londen: Praeger.

Engels, R., Meerkerk, G., Spijkerman, R., Van den Eijnden, R., &

        Vermulst A. (2008). Online communication, compulsive

        internet use, and psychological well-being among

        adolescents: a longitudinal study. Developmental

        Psychology, 44(3) pp. 655-665.

Erbring, L., & Nie, N. (2002). Internet and society: a preliminary

        report. IT & Society,1(x) pp. 275-283.

Greene, R., Heacox, C., Hodge, W., Kamm-Larew, D., & Stanford, J.

        (2008). Leadership style in the Deaf community: an

        exploratory case study of a university president.

        American annals of the Deaf, 153(4) pp. 357-367.

Huys, A. (1999). Ondertiteling. Een studie inzake vertalende

        ondertiteling en ondertiteling voor doven en slechthorenden

        [Licentiaatsthesis]. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.

Kiesler, S., Kraut, R., Lundmark V., Mukopadhyay, T., Patterson,

        M., & Scherlis W. (1998). Internet Paradox. A social

        technology that reduces social involvement and

        psychological well-being? American Psychologist, 53(9), pp.

        1017-1031.

67

Leo, J. (2002). Deaf to good sense. U.S. News & World Report,

         132(9), p. 43.

MacKenzie, D.A., & Wajcman J. (1999). The social shaping of

         technology. Buckingham: Open University Press.

Myhill, C.E. (2002). Case study, ICT for access to information

         services for disabled people: an overview of projects and

         services at Gateshead Libraries Services. Emerald, 36(3), pp.

         176-181.

Peter, J., & Valkenburg, P. (2007a). Online communication and

         adolescent well-being: testing the stimulation versus the

         displacement hypothesis. Journal of Computer-mediated

         communication, 12 (x) pp. 1169-1182.

Peter, J., & Valkenburg, P. (2007b). Preadolescents’ and adolescents’

         online communication and their closeness to friends.

         Developmental psychology, 43(2) pp. 267-277.

Putnam, R. (2000). Bowling alone. New York: Simon & Schuster.

Reid, E. (1998). The self and the Internet: variations on the illusion

         of one self. In J. Gackenbach (Red.), Psychology and the

         Internet: intrapersonal, interpersonal, and transpersonal

         implications. (pp. 29-42) Athabasca: Academic Press.

Suler, J. (04.08.2004). The online disinhibition effect. [02.02.2009,

         the Psychology of Cyberspace:

         http://www.usr.rider.edu/~suler/psycyber/disinhibit.html]

Tidwell, S.C., & Walther, J.B. (2002). Computer-mediated

         communication effects on disclosure, impressions, and

         interpersonal evaluations. Getting to know one another a bit

         at a time. Computers in human behaviour, 28(3) pp. 317-

         348.

Van Dijk, J. (2006). The network society. Social aspects of new

         Media. Londen: Sage publications.

Van Kokswijk, J. (2007). Digital Ego: social and legal aspects of

         virtual identity. Delft: Eburon.

68

 

 

Universiteit of Hogeschool
Communicatiewetenschappen
Publicatiejaar
2009
Kernwoorden
Share this on: