De toegevoegde waarde van de audit bij Belgische KMO's

Steffie Verheyen
Persbericht

De toegevoegde waarde van de audit bij Belgische KMO's

 De audit, geldverspilling?

 

Eens een onderneming een wettelijk bepaalde grens overschrijdt, is ze verplicht een financiële audit te laten uitvoeren. Veel ondernemingen betalen hiervoor slechts een zeer beperkte vergoeding. Daarom vermoeden we dat het nut van de audit voor kleinere ondernemingen zeer beperkt is. Dit vermoeden werd bevestigd door het uitgevoerd onderzoek. De huidige Europese onderhandelingen in het kader van de administratieve vereenvoudiging leiden  mogelijk tot een versoepeling van de verplichting tot het aanstellen van een audit. Eens de versoepeling een feit, betekent dit voor veel ondernemingen een welgekomen administratieve vereenvoudiging en kostenbesparing.

Iedere onderneming die een wettelijk bepaalde grens overschrijdt, is verplicht om een financiële audit te laten uitvoeren. Bij een financiële audit controleert een auditor de jaarrekening van een onderneming. Een jaarrekening is een overzicht van alle bezittingen, schulden, opbrengsten en kosten van de onderneming. Een auditor zal bijvoorbeeld controleren of de voorraden die de onderneming in haar jaarrekening opneemt, ook effectief bestaan.

Volgens de agency-theorie is deze controle nodig omdat diegene die de onderneming op dagelijkse basis bestuurt, niet altijd dezelfde persoon is als de eigenaar van de onderneming. De eigenaar kan de manager enkel op basis van de jaarrekening controleren. De manager heeft er dan ook alle belang bij om de jaarrekening op een voor hem zo positief mogelijke wijze te beïnvloeden. Zo stelt de jaarrekening niet meer de werkelijke situatie van de onderneming voor.

Een andere theorie is de signaaltheorie. Deze stelt dat kopers niet altijd op de hoogte zijn van de kwaliteit van de goederen die ze kopen. Dit geldt ook voor kopers van aandelen. Ze zouden de kwaliteit van de aandelen kunnen beoordelen op basis van de jaarrekening, maar dan moeten ze wel zeker zijn dat deze jaarrekening de realiteit getrouw weergeeft. Het is de audit die dit garandeert.

Tot slot is er nog de verzekeringstheorie. Als een onderneming failliet gaat, verkoopt de curator de bezittingen van de onderneming en verdeelt hij de opbrengst tussen alle partijen die nog geld tegoed hebben van de onderneming, zoals banken, leveranciers, aandeelhouders, werknemers, enz. Meestal is er echter onvoldoende geld beschikbaar om alle partijen hun volledig tegoed te betalen. Vaak krijgen ze helemaal niets. Indien ze echter kunnen aantonen dat de auditor bepaalde fouten in de jaarrekening niet heeft opgemerkt, kunnen zij de auditor laten opdraaien voor hun verliezen. De auditor is dus een soort verzekeraar voor verliezen van derde partijen.

Bovenstaande theorieën proberen het belang van de audit te verklaren. Toch spelen deze theorieën een veel kleinere rol in kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), waar aandeelhouder en manager vaak dezelfde persoon zijn. Men kan zich dus de vraag stellen of het voor deze ondernemingen wel nuttig is om een audit uit te voeren. Eerder onderzoek toont aan van wel. Toch zijn de vergoedingen die ondernemingen aan auditor betalen relatief laag. In 2001 werd bijvoorbeeld voor 25% van de auditopdrachten minder dan 2.605 EUR betaald. Dit doet de vraag rijzen of de audit wel echt een toegevoegde waarde heeft, of dat bepaalde ondernemingen enkel een auditor aanstellen omdat het wettelijk verplicht is, en hiervoor dan ook liefst zo weinig mogelijk betalen. We vermoeden dat vooral kleinere ondernemingen geen toegevoegde waarde ondervinden van het uitvoeren van een audit.

Dit werd nagegaan met behulp van een t-test. Dit is een statistische test die het verband tussen 2 variabelen kan nagaan. In dit geval gaat het enerzijds om de variabele ‘het uitvoeren van een audit’, die gelijk is aan 0 als geen audit wordt uitgevoerd en gelijk is aan 1 als wel een audit wordt uitgevoerd. Anderzijds hebben we een variabele nodig die de toegevoegde waarde van de audit uitdrukt. Dit is een eerder abstract begrip, en werd in dit onderzoek opgesplitst in 4 onderdelen: resultaatmanipulatie, rapportering van belastingverschillen, overlevingskans en interestkosten.

Men zou verwachten dat ondernemingen die een audit uitvoeren, minder aan resultaatmanipulatie doen, belastingverschillen beter rapporteren, een hogere overlevingskans hebben en lagere interestkosten verschuldigd zijn aan banken. Dit laatste verband is misschien niet zo vanzelfsprekend, maar laat zich toch gemakkelijk verklaren: banken zullen immers een lagere interestkost aanrekenen aan ondernemingen die een audit laten uitvoeren, omdat zij een grotere zekerheid hebben dat de jaarrekening de werkelijkheid goed weergeeft.

Om de toegevoegde waarde van de audit  te meten, onderzoeken we zowel ondernemingen die wel een audit uitvoeren (grote ondernemingen) als ondernemingen die geen audit uitvoeren (kleine ondernemingen). De steekproef waarop de statistische tests werden losgelaten, bestond uit de 492 ondernemingen die zich net rondom de wettelijke grens tussen grote en kleine ondernemingen bevinden.

Hieruit blijkt dat de audit op geen enkel van bovenvernoemde onderdelen een positieve invloed heeft. De toegevoegde waarde van de audit voor kleine ondernemingen kon dus niet worden bewezen. De verplichting tot het aanstellen van een auditor voor deze ondernemingen moet dus herbekeken worden. Momenteel wordt dit op Europees niveau bekeken in het kader van de administratieve vereenvoudiging. Men onderzoekt immers of de grenswaarden voor het opsplitsen van ondernemingen in groot en klein niet moeten worden opgetrokken. Hierdoor is een onderneming langer klein en minder snel verplicht om een auditor aan te stellen. Dit betekent voor de beoogde ondernemingen een welgekomen administratieve vereenvoudiging en kostenbesparing.

Bibliografie

  Abdel-Khalik, R. A. (1993). Why Do Private Companies Demand Auditing? A Case for Organizational Loss of Control. Journal of Accounting, Auditing & Finance , 8 (Winter), 31-52.

Akerlof, G. A. (1970). The Market for "Lemons": Quality Uncertainty and the Market Mechanism. The Quarterly Journal of Economics , 84 (3), 488-500.

Antle, R. (1982). The Auditor as an Economic Agent. Journal of Accounting Research , 20 (2), 503-527.

Balvers, R. J., McDonald, B., & Miller, R. E. (1988). Underpricing of New Issues and the Choice of Auditor as a Signal of Investment Banker Reputation. The Accounting Review , 63 (4), 605-622.

Bar-Yosef, S., & Livnat, J. (1984). Auditor Selection: An Incentive-Signaling Approach. Accounting and Business Research , 4 (Autumn), 301-309.

Beattie, V., & Fearnley, S. (1995). The Importance of Audit Firm Characteristics and the Drivers of Auditor Change in UK Listed Companies. Accounting and Business Research , 25 (100), 227-239.

Beatty, R. P. (1989). Auditor Reputation and the Pricing of Initial Public Offerings. The Accounting Review , 64 (4), 693-709.

Blackwell, D. W., Noland, T. R., & Winters, D. B. (1998). The Value of Auditor Assurance: Evidence from Loan Pricing. Journal of Accounting Research , 36 (1), 57-70.

Breesch, D., & Branson, J. (2007). Jaarrekeninganalyse en Auditing (2e druk ed.). Brugge: Die Keure.

Carey, P., Simnett, R., & Tanewski, G. (2000). Voluntary Demand for Internal and External Auditing by Family Businesses. A Journal of Practice & Theory , 19 (supplement), 37-51.

Chow, C. W. (1982). The Demand for External Auditing: Size, Debt and Ownership Influences. The Accounting Review , 57 (2), 272-291.

DeAngelo, L. E. (1981). Auditor Size and Audit Quality. Journal of Accounting and Economics , 3 (3), 183-199.

DeFond, M. L., & Park, C. W. (2001). The Reversal of Abnormal Accruals and the Market Valuation of Earnings Surprises. The Accounting Review , 76 (3), 375-404.

Dye, R. (1993). Auditing Standards, Legal Liability, and Auditor Wealth. Journal of Political Economy , 101 (5), 887-914.

Firth, M., & Smith, A. (1992). Selection of Auditor Firms by Companies in the New Issue Market. Applied Economics , 24 (2), 247-255.

Granger, C. (1969, 07). Investigating Causal Relations by Econometric Models and Cross-Spectral Methods. Econometrica , 424-438.

Hardies, K., Breesch, D., & Branson, J. (2010). Paper presented at the 33rd Annual Congress of the European Accounting Association (EAA). Audit Quality: Paying More for a Woman? Istanbul, Turkey.

Jensen, M. C., & Meckling, W. H. (1976). Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership Structure. Journal of Financial Economics , 3 (4), 305-360.

Koop, G. (2000). Analysis of Economic Data. New York: John Wiley & Sons.

Maijoor, S. J. (1991). The Economics of Accounting Regulation: Effects of Dutch Accounting Regulation for Public Accountants and Firms. Maatstricht: Datawyse.

Mansi, S. A., Maxwell, W. F., & Miller, D. P. (2004). Does Auditor Quality and Tenure Matter to Investors? Evidence from the Bond Market. Journal of Accounting Research , 42 (4), 755-793.

Menon, K., & Williams, D. D. (1991). Auditor Credibility and Initial Public Offerings. The Accounting Review , 66 (2), 313-332.

Oliverio, M. E., & Newman, B. (2005). Value of An External Audit Revisited. Faculty Working Paper.

Ooghe, H., & Van Wymeersch, C. (2006). Traité d'analyse financière. Louvain-la-Neuve: Anthemis.

O'Reilly, D. M., Leitch, R. A., & Tuttle, B. (2006). An Experimental Test of the Interaction of the Insurance and Information-Signaling Hypotheses in Auditing. Contemporary Accouting Research , 23 (1), 267-289.

Weets, V. (1996). Determinanten van de vraag naar commissaris-revisoren: een literatuurstudie. Maandschrift Accountancy & Bedrijfskunde , 16 (5), 21-32.

Willekens, M. (2008). De toegevoegde waarde van de audit. Brugge: Die Keure.

Willekens, M., & Achmadi, C. (2003). Pricing and Supplier Concentration in the Private Client Segment of the Audit Market: Market Power or Competition? The International Journal of Accounting , 38, 431-455.

Willekens, M., & Gaeremynck, A. (2005). Prijszetting in de Belgische Auditmarkt. Brugge: Die Keure.

 

Universiteit of Hogeschool
Handelsingenieur
Publicatiejaar
2010
Share this on: