Een gedeeltelijke vertaling van een werk van Boris Vian zou het worden, de parel van mijn studies, en dan liefst een roman waarin die typisch vianesque talige virtuositeit heel sterk aanwezig was. Zoals die man speelde met de taal, ja, zo had je er natuurlijk nog wel een paar lopen, maar geen ander prozaschrijver die me zo kon bekoren. Op 23 juni 1959 overlijdt de negenendertigjarige Boris Vian onverwacht aan een hartaanval. De tijd waar hij het boegbeeld van een meute betogende Franse studenten zal worden, ligt nog een decennium in de toekomst verwijderd. Wanneer Vian sterft, schommelt hij namelijk ergens tussen anonimiteit en schandaal. Waarom schandaal? Een paar jaren eerder had hij zich voorgedaan als de vertaler van een Amerikaanse roman waarin het ‘blank-zwarte’ hoofdpersonage, uit wraak tegen het aanhoudende anti-zwarte racisme, twee jonge blanke vrouwen had verleid om een ervan uiteindelijk om te brengen. Deze roman zorgde destijds voor heel wat ophef in Frankrijk. Bovendien bleek al snel dat Vian niet zomaar de vertaler maar eigenlijk de auteur van het verhaal was, zij het onder het pseudoniem Vernon Sullivan. Er werd zelfs een proces tegen hem aangespannen in het puriteinse naoorlogse Frankrijk, waar sommige ‘rechtvaardige (be)rechters’ een ware klopjacht voerden tegen elke vorm van seksueel of crimineel getinte publicatie. Anoniem was hij dan weer omwille van het feit dat het werk dat hij had gepubliceerd als Boris Vian niet echt aansloeg bij het publiek. De erkenning die hij tijdens zijn korte leven in verschillende domeinen (schrijver, jazztrompettist en -journalist, zanger-tekstschrijver, dichter, vertaler, en noem maar op) probeerde te verwerven, heeft hij uiteindelijk zelf niet meer kunnen ervaren. Postume eer dan maar, hoog in het vaandel gedragen, a posteriori… een beetje vijgen na Pasen. Hij heeft de schade achteraf min of meer kunnen inhalen door een van de verplichte auteurs te worden van het Franse leerplan in het secundaire onderwijs. Zijn bekendste roman onder eigen naam is waarschijnlijk L’écume des jours (1947), vertaald in 1967 als Het schuim der dagen door Han Meyer. Deze roman behandelt verschillende thema’s: de ware liefde, rijkdom, werk, passie, ziekte, macht, de dood, en dat allemaal binnen een kader dat weliswaar grenst aan de werkelijkheid, maar eigenlijk geschetst wordt binnen een bijna feeërieke wereld. Maar L’écume des jours is meer dan louter een verhaal, het is een schoolvoorbeeld van talige virtuositeit. De lezer merkt al gauw dat niet alles wat er staat, is wat het lijkt. Vian speelt met de taal, hij kneedt ze, modelleert ze, giet haar in een nieuwe vorm. Taal is niet langer een gebruiksobject waarmee je een boodschap overbrengt, maar wordt als het ware verheven tot kunst, de taal om de taal. Elk woord, elk zinsdeel, elke uitdrukking moet onder de loep worden genomen. Subtiele betekenisverschuivingen gaan bijna ongemerkt aan je voorbij. Zelfs de natuurlijke woordvolgorde van het Frans moet er soms aan geloven. Wanneer je de luxe geniet om, ontspannen in je zetel, deze roman louter als lezer te benaderen, is het niet zo erg als je nu en dan een taalspelletje mist. Zolang je maar voelt dat de auteur al eens een loopje met je neemt zit je goed. Voor de vertaler liggen de kaarten weliswaar anders. Die kan zich niet permitteren om de talige ingrepen van de schrijver over het hoofd te zien. Maar hoe slaagt de vertaler erin om alles op te speuren wat de auteur, soms al wat implicieter, in zijn tekst heeft verwerkt? Je moet natuurlijk een heel grondige kennis hebben van de brontaal, de taal waarin de oorspronkelijke tekst werd geschreven, voor mijn roman dus het Frans. Maar dat is niet alles. Je moet ook geduld hebben en bereid zijn je tekst telkens opnieuw te lezen. Bij elke nieuwe lectuur van de passages die ik voor mijn scriptie zou vertalen, ontdekte ik nieuwe dingen. Tijdens het vertalen zelf werd me echter pas helemaal duidelijk hoe ontzettend rijk L’écume des jours als talig object wel was. Die rijkdom is vooral te danken aan de stijl van Boris Vian, waarbij de talrijke woordspelletjes het meest in het oog springen. Ik gebruik hier bewust niet de term ‘woordspelingen’ omdat die slechts een klein onderdeeltje vormen van de vele talige manipulaties die de stijl van Boris Vian maken. Maar goed, dan heb je eindelijk de meeste woordspelletjes opgespoord (ik vertrek van het principe dat ik er waarschijnlijk een paar heb gemist), wat doe je er dan mee? Ga je die telkens vertalen? En probeer je voor elk woordspel eenzelfde equivalent te vinden, met andere woorden, vertaal je elk type woordspel door een gelijkaardig type woordspel? En hoe is de vertaler van de enige gepubliceerde Nederlandse versie van L’écume des jours te werk gegaan, meer dan veertig jaar geleden?Alles hangt natuurlijk af van het doel van de vertaler. Mijn doel was dubbel: enerzijds de stijl van Boris Vian respecteren, anderzijds een vertaling maken voor een hedendaags Nederlandstalig publiek. Die woordspelletjes zou ik dus waar mogelijk vertalen, en liefst met een gelijkaardige ingreep. Dat verplichtte me natuurlijk om heel aandachtig met mijn brontekst om te gaan en confronteerde me steeds weer met heel specifieke vertaalkeuzes. Wanneer Vian bijvoorbeeld in eenzelfde paragraaf drie fictieve dansen introduceert (de ‘biglemoi’, de ‘déboîté’ en de ‘tramontane’), heb ik geprobeerd om een zekere samenhang te creëren. De ‘biglemoi’ is verwant met de slow. Iedereen weet dat je tijdens het slowen zo dicht mogelijk bij elkaar wil staan en dat je heel diep in elkaars ogen wil kijken. ‘Bigler’ betekent in het Frans ‘scheel kijken, loensen’, eigenlijk een lichamelijk gebrek. In mijn vertaling werd die dans de ‘loenselot’ en heb ik het idee van lichamelijk gebrek doorgetrokken in de twee andere dansen, die nu de ‘hinkepink’ en de ‘warrelklomp’ heten. Zo heb ik elke nieuwe term, elke woordspeling, elke grammaticale onregelmatigheid, elke uitdrukking onder de loep genomen. Zo heb ik ook geprobeerd om twee recepten uit de 19de eeuw in het Nederlands uit die periode te vertalen, want toen was de Nederlandse spelling heel anders dan nu. Zelfs de culturele referenties werden aan mijn alziend oog onderworpen. Bloed, zweet en tranen hebben die paar te vertalen hoofdstukken me gekost, en ook aan de analyse van de vertaalmoeilijkheden heb ik een hele kluif gehad, maar tegelijk kon ik ook steeds weer verrukt genieten van een nieuwe ontdekking of heel enthousiast zijn over een potentiële vertaaloplossing. En dan ligt die scriptie daar, eindelijk, en kan je er met enige afstand over reflecteren. Wat heeft het voor mij betekend? Een ontdekkingreis in de wondere wereld van Vian’s taal, een beetje binnenkijken in zijn ziel ook, en hem ten slotte kunnen delen met een Nederlandstalige lezer anno 2011.