The Economics of Acting White

Özhan
Zurel

Waarom Mohamed geen ASO volgt


Inleiding


In een onderzoek in 2009 kwam aan het licht dat er een groot verschil is in het leesniveau tussen
autochtone en allochtone leerlingen. Bij autochtone leerlingen haalt 1 op de 10 niet het vereiste
basisniveau, terwijl dit getal oploopt tot 4 op 10 bij allochtone leerlingen. Niet alleen bij lezen, maar
ook bij wiskunde en wetenschappen zien we dat er een etnische onderwijskloof bestaat.
Ook in de Verenigde Staten bestaat deze etnische onderwijskloof. Een gemiddelde zwarte 17-jarige
leest er op het niveau van een gemiddelde blanke 13-jarige. Een economieprofessor uit Harvard,
Roland Fryer, stelde dat zwarte leerlingen hun slimmere zwarte medeleerlingen beschuldigen van
zich te blank te gedragen ( oftewel van acting white) wanneer deze laatstgenoemden bijvoorbeeld
meewerken in de klas, correct Engels spreken of veel in de bib zitten. Ons onderzoek gaat na of deze
vorm van groepsdruk ook in België een oorzaak kan zijn van de etnische onderwijskloof. Uniek in
deze paper is het objectief meten van populariteit dat we gedaan hebben in 3 Vlaamse secundaire
scholen.


Acting White


Om te kijken of acting white een rol speelt in de etnische onderwijskloof moeten we kijken wat voor
invloed een inzetwijziging heeft op de populariteit van leerlingen. Oorspronkelijk waren er reeds in
1997 onderzoeken waarin er geen etnische verschillen waarneembaar waren. De manier echter
waarop ze populariteit maten was niet erg koosjer. Ze vroegen of de leerlingen zich ‘helemaal niet /
een beetje / heel’ populair inschatten. Dit is een klassieke meetfout. Mensen geven namelijk niet
graag informatie vrij die hun imago kan schaden. In een onderzoek in 1964 kwam bijvoorbeeld aan
het licht dat 27% van de Amerikaanse niet-stemmers beweerden wel gestemd te hebben. Dit lossen
we op door deze subjectieve manier van populariteit te meten te vervangen door een objectieve
manier. Elke leerling wordt gevraagd om maximaal 5 beste vrienden per geslacht te noteren.
Hiermee kunnen we op elke leerling een bepaalde populariteit plakken.


Statistische discriminatie


Acting white is ook te begrijpen in het kader van statistische discriminatie. Stel dat Achmed en Jan
twee identieke jongemannen zijn die enkel van huidskleur verschillen. Ze hebben beiden dezelfde
richting gestudeerd aan dezelfde universiteit en ze houden zelfs beiden van het liedje Poker Face van
Lady Gaga. Wanneer bedrijfseigenaar Karel moet kiezen tussen Achmed en Jan weet het op
voorhand niet wie van deze twee het hardst werkt, dus wie het bedrijf het meeste opbrengt. Karel zal
zich dus baseren op bepaalde kenmerken van deze twee sollicitanten. Ze hebben echter dezelfde
diploma dus hier schiet hij verder niets mee op. Ook qua muzieksmaak zal hij geen keuze kunnen
maken. Karel heeft echter gehoord van een kameraad dat bij deze kameraad op het werk een
Marokkaan veel te lange pauzes neemt en trager werkt wanneer er niemand in de buurt is. Hierdoor
gaat Karel eerder geneigd zijn om Jan aan te nemen, omdat hij de kans dat Jan harder werkt dan
Achmed hoger inschat dan de kans dat Achmed harder werkt dan Jan. Rasechte Vlamingen zijn nu
eenmaal bekend voor hun hardwerkende aard. Hierdoor gaat Achmed echter zeer moeilijk werk
kunnen vinden, want de meeste andere bedrijfseigenaars denken net zoals Karel. Wanneer
Mohamed, het broertje van Achmed, ziet dat zijn broer nauwelijks werk vindt met een hoge diploma
zal Mohamed geen ASO volgen. Hij gaat TSO of zelfs BSO volgen omdat hij hierdoor makkelijker werk
zal vinden. Dus de opbrengst van hoge studies is lager voor Achmed dan voor Jan.


Groepsdrukmodel


Het signaleringsmodel van Spence (waarvoor hij een Nobelprijs kreeg) gaat uit van de
veronderstelling dat een diploma een signaal is naar werkgevers toe. Werkgevers zijn meer bereid te
betalen voor goede werknemers maar weten op voorhand niet welke werknemers productief zijn en
welke niet. Werknemers met een lage productiviteit hebben hier baat bij aangezien ze hierdoor een
hoger loon kunnen krijgen. Maar hoogproductieve werknemers weten dat ze recht hebben op een
hoger loon dan laagproductieve werknemers en gaan dus een signaal zenden naar de arbeidsmarkt
via een diploma. Zelfs als het onderwijs niet bijdraagt aan de productiviteit gaan gemotiveerde en
getalenteerde individuen toch een diploma behalen om hun waarde te signaleren naar de
werkgevers. Aangezien laagproductieve werknemers minder getalenteerd en minder gemotiveerd
zijn gaan ze meer moeite en tijd moeten steken in onderwijs om hun studies af te ronden. Dus
onderwijs is kostelijker voor laagproductieve werknemers dan dat het is voor hoogproductieve
werknemers. Als gevolg hiervan gaan de laagproductieve werknemers een lager loon accepteren in
plaats van te investeren in het relatief dure onderwijs. Als gevolg hiervan bieden ondernemingen
hogere lonen aan werknemers met een hogere onderwijsinvestering, aangezien deze investering de
productiviteit voorspelt. Zo bekomen we dus een evenwicht waarin individuen met een diploma
meer verdienen dan individuen zonder een diploma.


Het groepsdrukmodel voegt , naast een individu en een beperkt aantal bedrijven, de gemeenschap
als derde speler toe in het model. De diploma wordt nu zowel naar de arbeidsmarkt als naar de
gemeenschap gesignaleerd. Terwijl de arbeidsmarkt een diploma waardeert, staat de gemeenschap
hier negatief tegenover omdat een hoge diploma een manier is om de groep te verlaten. Tijdens de
rassensegregatie in de Verenigde Staten werden zwarte Amerikanen namelijk verplicht om samen te
leven in afgescheiden buurten. Hierdoor woonden rechters, arbeiders, winkeliers,… door elkaar.
Wanneer de segregatie opgeheven werd kregen de hooggetalenteerde zwarten de kans om te
migreren naar betere buurten. Om de getalenteerde leden te behouden tot de groep is er als reactie
hierop een sociale norm ontstaan dat een hoge diploma afdoet als de wens om de groep te verlaten
en dus als het verraden van de eigen gemeenschap.


De superslimme leerlingen zullen sowieso de groep verlaten omdat ze hiermee een superjob kunnen
bekomen. Middelmatig slimme leerlingen zullen echter zo geen superjob kunnen bekomen. Ze gaan
dus liever wat minder studeren om niet buitengesloten te worden. Ze geven dus hun diploma op
zodat ze op vlak van onderwijs niet verschillen van de rest van hun vrienden.


Conclusie


We hebben 737 leerlingen in 3 Vlaamse secundaire scholen bevraagd. We vonden dat over het
algemeen een hogere schoolinzet de populariteit verhoogt bij autochtone leerlingen. Bij allochtone
leerlingen zien we een tegengesteld effect; zij verliezen aan populariteit wanneer ze meer voor
school gaan doen. Wanneer Jan dus veel meewerkt in de klas zal hij populairder worden terwijl
Mohamed vrienden verliest wanneer hij hetzelfde doet.

Bibliografie

 Akerlof, G.A. & R.E. Kranton (2002): Identity and Schooling: Some Lessons for the Economics of Education, American Economic Association, 40 (4): 1167-1201.

 

Barash, D.P (1995): Book review: Race, Evolution, and Behavior, Animal Behavior, 49: 1131–1133.

 

Benjamin, L.T. (2006): Brief History of Modern Psychology, Wiley-Blackwell, 188–191

 

Berman, E. (2000): Sect, Subsidy, and Sacrifice: An Economist’s View of Ultra-Orthodox

Jews, Quarterly Journal of Economics, 115 (3): 905-953.

 

Bonacich, P. (1972): Factoring and weighting approaches to status scores and clique identification, Journal of Mathematical Sociology, 2: 113–120.

 

Chapple, S., Jefferies, R. & R. Walker(1997): Maori Education Participation and Performance: A Literature Review and Research Programme, Paper for the New Zealand Ministry of Education

 

Clausen, A. (1968): Response validity: Vote report, Public Opinion Quarterly, 32: 588-606.

 

College Board (2006): Total Group Profile Report.

 

Crul, M. (2000): Succes – en faalfactoren in het voortgezet en vervolgonderwijs. In: Crul, M. (Red.), De sleutel tot succes. Over hulp, Keuzes en kansen in de Schoolloopbanen van Turkse en Marokkaanse Jongeren van de Tweede Generatie. Amsterdam: Het Spinhuis, 104-149.

 

De Mets, J. (2001) Uitdagen en Motiveren. Pijlers voor bruggen naar een betere doorstroming in het onderwijs, Brussel: Koning Boudewijnstichting.

 

DeVos, G. & H. Wagatsuma (1966): Japan's Invisible Race: Caste in Culture and

Personality, Berkeley: University of California Press.

 

Drake, S.C. & H. Cayton (1966): Black Metropolis: A Study of Negro Life in a Northern City, Chicago: University of Chicago Press.

 

Duquet, N., Glorieux, I., Laurijssen, I. & Y. Van Dorsselaer (2006): Wit krijt schrijft beter. Schoolloopbanen van allochtone jongeren in beeld, Garant Uitgevers.

 

Espínola-Arredondo, A. & F. Muñoz-García (2009): The Intuitive and Divinity Criterion: Interpretation and Step-By-Step Examples. Washington State University.

 

Fryer, R.G. (2004): An Economic Approach to Cultural Capital, manuscript, Harvard University.

Fryer, R.G. & D. Austen-Smith (2005): An economic analysis of ‘acting white’, The Quarterly Journal of Economics, 120(2):551-583

 

Fryer, R.G. & P. Torelli (2010): An empirical analysis of 'acting white', Journal of public economics, 94.5-6:380-396.

 

Gans, H. (1962): The Urban Villagers: Group and Class in the Life of Italian-Americans,

New York: The Free Press.

 

Gibson, M.A. (1983): Home-school-community linkages: A study of educational equity for Punjabi youths, Washington, DC: National Institute of Education.

 

Graves, J. L. (2002): What a tangled web he weaves Race, reproductive strategies and Rushton's life history theory, Anthropological Theory, 2: 2 131–154.

 

Haynie, D. & D. Payne (2006): Race, friendship networks and violent delinquency, Criminology, 44(4), 775–805.

 

Hermans, P. (1995): Moroccan immigrants and school success. International Journal of Educational Research, 23 (1):33-43

 

Hermans, P. (2002): Opvoeden in een ‘multiculturele’ samenleving. Opvattingen, idealen, praktijken & problemen van Marokkaanse ouders. In: Timmerman C., Hermans P. & Hoornaert J. (eds.), Allochtone jongeren in het onderwijs. Een multidisciplinair perspectief, Leuven/Apeldoorn:Garant, 95-148.

 

Holt, G.S. (1972): Inversion in Black communication. In T. Kochman (Ed.), Rappin and Stylin’ Out: Communication in Urban Black America (pp. 152-159). Chicago, IL: University of Illinois Press.

 

Jacobs, D. et al. (2009): De sociale lift blijft steken. De prestaties van allochtone leerlingen in de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, Koning Boudewijnstichting.

 

Jackson, M.O.(2006): The economics of social networks, in R.B.W. Newey & T. Persson, eds, ‘Advances in Economics and Econometrics, Theory and Applications: Ninth World Congress of the Econometric Society’, Vol. 1, Cambridge University Press, chapter 1.

 

MacEachern S. (2006): Africanist archaeology and ancient IQ: racial science and

cultural evolution in the twenty-first century, World Archaeology, 38:1, 72-92

 

McWorther J. (2000): Losing the race: Self-sabotage in Black America, The Free Press: New York

 

Merens, J.G.F. & J. Veenman (1992): Succes en Falen bij allochtonen, Rotterdam: Stichting voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek.

 

Mihaly K. (2009): Do more friends mean better grades? Student popularity and academic achievement, RAND Labor and Population, WR-678.

Neisser, U., Boodoo, G., Bouchard, T.J. Jr., Boykin, A.W., Brody, N., Ceci, S.J., et al. (1996): Intelligence: Knowns and unknowns, American Psychologist, 51 (2): 77–101

 

Neal-Barnett, A. (2001): Being Black: A new conceptualization of acting white. In

A. M. Neal-Barnett, J. Contreras, & K. Kerns (Eds.), Forging Links: African American

Children Clinical Developmental Perspectives. Westport, CT: Greenwood Publishing

Group.

 

Ogbu, J. (1993): Differences in Cultural Frame of Reference, International Journal of Behavioral Development, 16: 483

 

Ogbu, J. (2003): Black Students in an Affluent Suburb: A Study of Academic Disengagement, Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

 

Ogbu, J., & S. Fordham (1986): Black Students’ School Success: Coping with the

Burden of ‘Acting white’, The Urban Review, 18:3.

 

Olson, S. (2006): Descended from Jesus? Do the math, Los Angeles Times. May 19, 2006. B.13.

 

Parry, H.J. and H.M. Crossley (1950): Validity of responses to survey questions. Public opinion Quarterly 14: 61-80.

 

Peregrine, P.N., EmberC.R., &M. Ember(2003): Cross-cultural evaluation of predicted associations between race and behavior, Evolution and Human Behavior, 24 (5): 357–364.

 

Perie, M., Moran, R., Lutkus, A.D. (2005): NAEP 2004 trends in academic progress: Three decades of student performance in reading and mathematics (NCES 2005-464). U.S. Department of Education, Institute of Education Sciences, National Center for Education Statistics. Government Printing Office, Washington, DC.

 

Rushton, P. (1995): Race, evolution and behavior, a life history perspective.

 

Rushton, P. & A. Jensen (2005): Thirty Years of research on race differences in cognitive ability. Psychology, Public Policy, and Law, Vol. 11, No. 2.:235–294.

 

Saharso, S. (1992): Jan en alleman. Etnische jeugd over etnische identiteit, discriminatie en vriendschap. Utrecht: Jan van Arkel.

 

Silver B.D., Anderson B.A., Abramson P.R. (1986): Who Overreports Voting?, The American Political Science Review 80: 613-624.

Spence, M. (1973): Job Market Signaling, Quarterly Journal of Economics, 87(3): 355-374.

Stephen J.G. (1981): The mismeasure of man.

 

Timmerman C., Vanderwaeren E. & Crul M. (2003): The Second Generation in Belgium, International Migration Review, 37 (4): 1065-1090.

 

Van Crombrugge &  Lombaert (2005): Gezin en opvoeding. Weldadig en gewelddadig, Garant Uitgevers:115.

 

Van der Veen, I. (2001): Succesvolle Turkse, Marokkaanse en autochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs”. In: Meijnen, W., Rupp, J. & Veld, T., Succesvolle allochtone leerlingen, Leuven: Garant,13-30.

 

Willis, P.E. (1977): Learning to Labour. How working class kids get working class jobs. Westmead: Saxon House.