Een filosofische kritiek aan de hand van Foucault en Rancière op westerse ontwikkelingshulp in Ethiopië

Cedric Den Hond
Persbericht

Een filosofische kritiek aan de hand van Foucault en Rancière op westerse ontwikkelingshulp in Ethiopië

 Is kennis gevaarlijk?

‘Alles is gevaarlijk’ is de basisstelling over kennis en macht van Michel Foucault. Instituties in onze maatschappij vormen een constant gevaar voor het individu. Organisaties zijn altijd gebaseerd op hiërarchie en zijn als gevolg een beperking van gelijkheid. Deze ongelijkheid lijkt noodzakelijk maar kan ook leiden tot gevaarlijke situaties. Dit is ook het geval in de ontwikkelingshulp, veel van deze organisatie houden de ongelijkheid in stand tussen rijke en arme landen. Foucault toont wat de gevaren van instituties zijn terwijl Rancière ons een methode geeft om deze gevaren aan te pakken.

Het openingscitaat verwijst naar kennis en de daarmee verbonden  instituties. Kennis en deze instituten spelen zich af in een machtsveld waar beiden een belangrijke rol in spelen. Met een instituut bedoel ik de verschillende spelers die zich op het maatschappelijke veld bevinden, deze spelers zijn religies, universiteiten, bedrijven, enz. Elk van deze instituties verdedigt zijn kennisbeeld tegen anderen. Dit leidt tot conflicten: een bedrijf kan bijvoorbeeld in conflict komen met een religie over kennisvormen. De rode draad bij Foucault is dat kennis omwille van deze reden nooit absoluut kan zijn. Elke instituut bestaat uit mensen die uit een bepaalde omgeving komen en die zijn opgevoed met een kennisbeeld. Foucault concludeert dat elke kennisvorm zowel lokaal als perspectivistisch is. Nu rest de vraag waarom dit gevaarlijk is. Foucaults citaat is een waarschuwing en geen afwijzing van kennis en instituties. Hij wil aantonen dat bepaalde instituties in onze maatschappij, die als vanzelfsprekend worden aanzien, ondragelijke situaties met zich kunnen meebrengen. Dit is een situatie waarin een individu volledig wordt gedomineerd door een instituut. In zo een situatie is er geen sprake van een wederzijds respect of begrip, het individu gaat ten onder in de hiërarchie van het instituut en is monddood. Gelijkheid bestaat hier niet. Belangrijke voorbeelden die Foucault aanhaalt zijn het gevangeniswezen en de psychiatrie. De psychiatrie gebruikt een mensbeeld dat mensen indeelt in normalen en abnormalen (geesteszieken), als je tot de laatste behoort dan krijg je een label op je hoofd en worden in feite alle aanspraken op gelijkheid ontnomen. Dit label is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, zoals we gezien hebben is deze wetenschappelijke kennis nooit absoluut en in feit maar één perspectief op de realiteit. Het is kijken naar de realiteit vanuit één bepaalde bril die gebaseerd is op een lokale kennisvorm. Foucault stelt niet dat psychiatrie een slechte vorm van wetenschap is, hij wil enkel aantonen dat het ontnemen van een individu zijn aanspraak van gelijkheid een groot gevaar kan inhouden, het kan leiden tot excessen en machtsmisbruik. Als we naar het gevangeniswezen kijken moeten we niet te ver zoeken om excessen en machtsmisbruik te vinden. Dit geldt voor elk instituut. Het gevaar ligt dus in het hiërarchische element van deze instituties, van het moment dat iemand macht heeft over een ander individu dreigt dit gevaar telkens op.

Rancière gaat op dit gevaar verder in en toont met een schitterend voorbeeld aan hoe we gelijkheid kunnen toepassen op het individu. Centraal hierin is het concept van emancipatie. Emancipatie betekent dat het individu vanuit zijn eigen intelligentie en wil zich een plaats geeft in de maatschappij. Een individu of groep individuen die zich buiten de consensus van de maatschappij bevinden banen zich een weg in de consensus. Een bekend voorbeeld hiervan is de vrouwenemancipatie van de jaren 60. Vrouwen behoorden wel tot de maatschappij maar hadden geen gelijke stem, hun stem werd genegeerd en buiten de maatschappelijk relevante stemmen geplaatst. Rancière geeft een pedagogische methode over hoe het hiërarchische element kan worden geminimaliseerd, het instituut krijgt een minder grote rol. De methode komt erop neer dat leerlingen geen uitleg van hun leerkracht krijgen, de leerkracht schakelt zijn intelligentie uit. Rancière geeft het voorbeeld van een uitsluitend Franstalige professor die aan Vlaamse leerlingen, die zelf geen woord frans kunnen, het frans moet aanleren.  De leerlingen krijgen enkel een Franstalige boek en een Nederlandse vertaling ervan. Het is aan de leerling zelf om een eigen methode uit te zoeken hoe hij het frans zal leren. Het resultaat is verbluffend, de leerlingen konden goed tot uitstekend frans lezen en schrijven op een zeer korte tijd. De theorie heeft als startpunt de basisstelling: alle intelligenties zijn gelijk. Hiermee wordt niet gesteld dat iedereen even slim is, maar het startpunt moet zijn dat alle mensen als gelijken moet aanzien worden. Gelijkheid is geen streefdoel, het is het startpunt! Deze theorie poogt de ongelijkheid tussen meester en leerling te minimaliseren en laat de leerling zelf een methode ontwikkelen zonder dat de hiërarchie van het systeem iets oplegt aan het individu. Dit principe moet kunnen worden overgedragen naar andere maatschappelijk relevante gebieden.

Een belangrijk probleem dat aan de hand van beide filosofen kan worden geanalyseerd is ontwikkelingshulp. Ontwikkelingshulp komt vanuit instituties die een bepaalde ideologie hanteren, dit is ook zo in Ethiopië. Door de hongersnood is het land aangewezen op ontwikkelingshulp. De hulpgoederen komen in handen van de regeringspartij, die enkel zijn macht kan behouden dankzij deze ontwikkelingshulp. De wijze waarop ze haar macht behoudt doet ze door partijleden voedselhulp te geven en de rest niet. In een land als Ethiopië betekent het ontbreken van voedselhulp de dood. Deze regeringspartij is niet deze de enige schuldige in deze situatie. De ontwikkelingshulp is dit ook, medeschuldigen zijn westerse landen met een economisch en humanitair motief. De economische reden is dat het land haar markten moet openstellen voor de wereldeconomie die door westerse landen wordt gedomineerd. Het gevolg voor de lokale boeren is dat ze arm blijven en ze niet kunnen concurreren, bijgevolg zijn ze afhankelijk van ontwikkelingshulp. De tweede reden is dat er vanuit een universele theorie van de mens wordt gestreefd naar gelijkheid van de mens. De verschillende internationale instituties pogen gelijke rechten te geven aan de Ethiopiers. Het probleem is dat de Ethiopiër dan in feite nog steeds afhankelijk zijn van ontwikkelingshulp en daarbij ook onder westerse invloed zijn. De Ethiopiër wordt elke mogelijkheid van emancipatie ontzegd door deze humanitaire hulp, ze krijgen geen kans om zichzelf te emanciperen. De VN en andere internationale organisaties hebben teveel invloed en staan emancipatie in de weg, het maakt de Ethiopiers afhankelijk van deze instituties.

Oplossingen voor zulke problemen zijn complex, maar het is dankzij deze kritische filosofen als dat zaken in vraag kunnen worden gesteld die voordien als vanzelfsprekend werden aanzien. De schijnbare goedheid van goede doelen moet in vraag gesteld worden omwille van zijn valse neutraliteit.

Bibliografie

Primaire bronnen van Foucault en Rancière

  • Foucault, M. surveiller et punir: naissance de la prison. Paris : Gallimard, 1976.
  • Foucualt, M. De wil tot weten (Geschiedenis van de Seksualiteit. Nijmegen: Socialistische uitgeverij, 1985.
  • Rancière, J. The ignorant schoolmaster: Five lessons in Intellectual Emancipation. Stanford University press: Stanford. California, 1999
  • Rancière, J. Disagreement: politics and philosophy. University of Minnesota press, Minneapolis, 1999.
  • Rancière, J. La Haine de la démocratie, La Fabrique, 2005 Interviews en lezingen
  • Rancière, J. Dissensus: On Politics and Aesthetics. Continuum International Publishing Group. New York, 2011.
  • Rancière, J.. Democracies against Democracy; Democracy in what State?. Columbia University Press. New York, 2011
  • Foucault, M. Dites et écrits 1954-1988 Tome 3, les mailles du pouvoir.: Gallimard, Paris 1994-1999.
  • Foucault, M. Dites et écrits 1954-1988 Tome 4, Qu'est-ce que les Lumières?:Gallimard, Paris 1994-1999.
  • Foucault, M. Power/Knowledge: selected interviews and other writings. Pantheon Books, New York, 1980.
  • Foucault, M. Naissance de la biopolitique : cours au Collège de France, 1978-1979. Paris : Seuil, 2004.
  • Foucault, M. Security, territory, population : lectures at the Collège de France, 1977-1978. Houndmills : Palgrave Macmillan, 2007.
  • Foucault, M. Society must be defended : lectures at the Collège de France, 1975-76. New York (N.Y.) : Picador, 2003.
  • Foucault, M. & Chomsky, N. The Chomsky-Foucault debate : on human nature. New York : New Press : Distributed by W.W. Norton, 2006.

Bronnen Ethiopië

  • Rawlence, B. Development without Freedom, How Aid Underwrites Repression in Ethiopia. Human Rigths Watch.2010
  • Tegegn, M. The EPRDF vis-à-vis Ethiopia’s development challenge, African Identities, volume 6 4, 445-475. London, Routledge, 2008
  • Teshome, W. Ethnicity and political parties in Africa: the case of ethnic-based parties in Ethiopia; The journal of International Social Research volume1/5.

Secundaire literatuur

  • May, T. “Equality as a Foucaultian Value: The Relevance of Rancière,” Philosophy Today, Vol. 51, Supplement 2007: 133-139
  • Lemke, T. “The birth of bio-politics’: Michel Foucault’s lecture at the Collège de France on neo-liberal governmentality; Economy and Society Volume 30 Number 2 May 2001: 190–207 Pickett, B. Foucault and the Politics of Resistance; polity, Vol.28, No4 1996,445-466
  • Marchart, O. The second return of the political: Democracy and the Syllogism of Equality [to appear in: Reading Rancière, ed. by Bowman, Richard Stamp]
  • Schaap, A. Enacting the right to have rights: Jacques Rancière’s Critique of Hannah Arendt; to appear in the European Journal of Political Theory 10(1) 2011
  • Rottiers, F. The Hatred of Democracy Revisited. Inter-Disciplinary Press, Oxford, 2010
  • Selmeczi, A. Biopolitics of Hunger: understanding contemporary world hunger through the concepts of Michel Foucault and Giorgio Agameben. Central European University. Budapest. 2007
Universiteit of Hogeschool
Master in de Wijsbegeerte
Publicatiejaar
2011
Kernwoorden
Share this on: