Elk jaar staan duizenden leerlingen in het Vlaamse onderwijs voor een keuze: “Kies ik voor aso, tso, bso of kso?” Algemeen wordt aangenomen dat aso voor leerlingen de meest aantrekkelijke keuze is. Over het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen werd reeds gezegd en geschreven, maar het werd tot nu toe altijd al ‘vergeten’ in het onderwijswetenschappelijk onderzoek. Jammer, want het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen is een belangrijke speler in het onderwijsveld. Het zou de speler kunnen zijn die tot nu toe steeds over het hoofd gezien werd in de verklaring van ‘watervalloopbanen’ en demotivatie van jongeren. Met het oog op verdere onderwijshervormingen in de toekomst is het van belang dat deze speler niet in de vergeethoek achterblijft.
Uit 32 interviews en 550 enquêtes bij aso-, tso-, bso- en kso-leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs blijkt dat leerlingen een sterk verschil in maatschappelijk aanzien ervaren tussen de onderwijsvormen. Indicatoren voor het latere beroepsleven (invloed, verantwoordelijkheid, nut, opleiding en inkomen) blijken een verklaring voor dit verschil.
In het heersende maatschappijbeeld wordt volgens leerlingen door mensen aangenomen dat het vooral aso-leerlingen zijn die verder studeren, meer zullen verdienen later, een nuttig beroep met veel verantwoordelijkheid zullen uitoefenen en dat vooral deze jongeren invloedrijke personen zullen worden in de maatschappij. Met dit algemeen heersende toekomstbeeld zijn leerlingen echter minder bezig. Voor hen komt het verschil in maatschappelijk aanzien tussen onderwijsvormen op een simpelere redenering neer: aso-leerlingen worden door mensen als slim aanzien en andere leerlingen, bso-leerlingen op kop, als dom.
Volgens de bevraagde leerlingen voeden vooral volwassenen de maatschappelijke waardering van onderwijsvormen. Bij jongeren onderling komt het gespreksthema immers zelden naar voren. Het zijn ouders die graag met de studiekeuze van hun kinderen uitpakken, leerkrachten die grapjes maken over bso en de illusie dat een overgang naar aso niet mogelijk is vanuit tso, bso of kso die maken dat jongeren aangeven dat aso de onderwijsvorm is met het hoogste maatschappelijk aanzien. Eerlijk vinden leerlingen dat niet. Liefst zouden zij zien dat alle onderwijsvormen een evenwaardig aanzien genieten en dat er door volwassenen meer gefocust wordt op gelijkenissen en kwaliteiten dan op verschillen, al geven ze toe dat dat slechts in een ideale wereld zou kunnen.
Hoewel leerlingen aangeven liefst geen onderscheid te maken tussen de onderwijsvormen doen zij dit zelf toch ook. Er zijn volgens leerlingen verschillen tussen onderwijsvormen te merken op volgende vlakken:
Leerlingen zelf maken in de enquête ook verschillen tussen onderwijsvormen op basis van de gebruikte indicatoren voor het latere beroepsleven (invloed, verantwoordelijkheid, nut, opleiding, inkomen, intellect en imago). Wanneer leerlingen zelf de verschillende onderwijsvormen moeten scoren, geven de bevraagde leerlingen ook zelf het aso de hoogste score op basis van deze indicatoren. Al zijn er verschillen. Zo geven leerlingen aan dat het heersende maatschappijbeeld over de verschillende onderwijsvormen wel heel uitgesproken en zwart-wit is. Zelf willen zij niet zo’n grote verschillen maken. Zij proberen de verschillen tussen onderwijsvormen meer te nuanceren.
Leerlingengroepen verschillen onderling in hun waardering voor de verschillende onderwijsvormen. Zo verschillen de onderwijsvormen voor leerlingen uit het aso meer van elkaar dan voor leerlingen uit het bso. Aso-leerlingen schatten het aso nog hoger en het bso nog lager in dan leerlingen uit alle andere onderwijsvormen. Bso-leerlingen doen net het omgekeerde. Zij schatten het aso lager en het bso hoger in dan leerlingen uit alle andere onderwijsvormen, al blijven ook zij aso op het hoogste schavotje plaatsen. Er zijn ook verschillen tussen jongens en meisjes.
Meisjes ervaren het heersende maatschappijbeeld sterker dan volgens jongens. Zij gaan er, meer dan jongens, vanuit dat mensen je toekomstbeeld veel positiever inschatten wanneer je in het aso zit.
Meisjes zijn dus iets gevoeliger voor het heersende maatschappijbeeld. Wanneer ze zelf een oordeel moeten vellen over de onderwijsvormen, zijn meisjes dan weer milder in hun onderscheid tussen onderwijsvormen. Zij maken over het algemeen minder grote waardeverschillen tussen onderwijsvormen dan jongens. Alleen voor het bso zijn beide seksen even streng, dat staat voor iedereen helemaal onderaan de ladder.
Gelijkheid in het onderwijs en tussen onderwijsvormen is ook voor jongeren nog een utopie. Leerlingen merken niet alleen de selectie die het onderwijs uitvoert op basis van afkomst, maar ook dat de waardering van de verschillende onderwijsvormen de ongelijkheid verder in de hand werkt. Het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen treedt op als katalysator van de ongelijkheid tussen leerlingen. Terwijl onderwijskundigen zich het hoofd breken over hoe het percentage voortijdige schoolverlaters, zittenblijvers en watervalloopbanen in het secundair onderwijs kan worden teruggedrongen, wordt het maatschappelijk aanzien van onderwijsvormen nog te weinig op de agenda gezet. De invloed ervan valt echter niet te onderschatten. Naar de toekomst toe is het één van de grootste uitdagingen de vicieuze cirkel in het onderwijs, waarin ongelijkheid tussen jongeren door het maatschappijbeeld over onderwijsvormen wordt versterkt, te doorbreken. Pas dan dekt een ‘gelijke-kansen-beleid’ de lading.
BIBLIOGRAFIE