Parijs, augustus 2011. Nicolas Sarkozy en Angela Merkel stellen een beurstransactietaks voor als onderdeel van een pakket maatregelen om de crisis in de Eurozone te lijf te gaan. Via deze belasting zouden de veroorzakers van alle ellende, banken en speculanten, gaan meebetalen aan de bestrijding ervan, aldus de Frans-Duitse tandem. Wijselijk wordt verzwegen dat vrijwel alle westerse landen waarschuwingen betreffende het tekortschietende financiële toezicht sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw stelselmatig in de wind slaan. De beurstransactietaks zal zijn doel voorbijschieten, omdat deze op de beleggers zal worden afgewenteld, voor zover de handel zich al niet verplaatst naar Amerika of Azië.
Nicomedia, december 301. Keizer Diocletianus en de zijnen laten een edict het licht zien waarin maximumprijzen voor tal van goederen en diensten worden vastgesteld om zo een halt toe te roepen aan de gierende inflatie in het Romeinse rijk. Schuld voor de crisis krijgen de “gewetenloze” handelaren met hun “grenzeloze en uitzinnige hebzucht”. Niet vermeld wordt dat drie maanden eerder de nominale waarde van de belangrijkste munt is verdubbeld zonder dat gewicht of zilvergehalte zijn gewijzigd, een maatregel die niets anders dan prijsstijgingen tot gevolg kan hebben. Het prijzenedict werkt niet, omdat genoemde goederen en diensten, ondanks strenge straffen, simpelweg van de officiële markten verdwijnen.
Toegegeven, alle vergelijkingen lopen mank en de geschiedenis herhaalt zich nooit. Niettemin is de gelijkenis tussen de twee beschreven gebeurtenissen treffend, zowel qua zinloosheid van de crisisbestrijdende maatregel als wat betreft het schaamteloze populisme waarmee de autoriteiten van hun falende monetaire politiek proberen af te leiden. Ook vanuit fiscaal oogpunt bestaat opvallend weinig verschil tussen democratische rechtsstaten anno 2011 en een autoritair regime uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, althans zo luidt de belangrijkste conclusie uit mijn masterthesis.
Belastingen worden zelden als onderwerp voor een thesis in de geschiedenis van de oudheid gekozen. Niet alleen roepen de verplichte collectieve bijdragen om begrijpelijke redenen weerzin op, ook vormen ze een weerbarstige materie waar zelfs menig wetenschapscoryfee zijn handen niet aan durft branden. Voor mij, als fiscaal econoom, was de uitdaging om de taksen in de oudheid vanuit een moderne belastingtechnische invalshoek te benaderen te groot om te laten liggen. Niet eerder is immers een dergelijke interdisciplinaire methodiek aangewend. Ook het feit dat een belastingstelsel veel zegt over de samenleving waarin dat stelsel toepassing vindt, heeft bij de keuze een rol gespeeld. Tevens ben ik geprikkeld door de pertinent onjuiste, maar daarom niet minder hardnekkige visie dat de moderne mens, nu hij zo’n 2000 jaar later leeft dan de gemiddelde Romein, evenveel jaren vooroploopt in ontwikkeling en beschaving. Zeker op economisch en fiscaal terrein worden de antieken volstrekt ten onrechte voor achterlijk versleten en leeft de hedendaagse westerling in een permanente staat van zelfoverschatting.
Een probleem waar elke oudheidkundige zich mee geconfronteerd ziet, is het ontbreken van bronnen. Als die er al zijn, handelen ze meestal over veldslagen, opstanden, intriges, helden
en schurken, vrijwel nooit over belastingzaken. Er is één uitzondering: Egypte, vooral tijdens de Grieks-Romeinse periode (vanaf de komst van Alexander de Grote in 332 v. Chr. tot de Arabische inval van 639 n. Chr.). Door de klimatologische, geografische en culturele gesteldheid van dat land zijn duizenden papyrussen en potscherven bewaard gebleven. Deze bevatten onder andere notities, rekeningen, brieven, aktes, overeenkomsten, belastinglijsten en –kwitanties en schetsen aldus niet alleen een boeiend beeld van het dagelijkse leven aan de Nijl, maar verschaffen ons ook een gedetailleerd inzicht in het aldaar geldende heffingensysteem.
Het Romeins-Egyptische heffingensysteem is op systematische wijze in kaart gebracht door Sherman LeRoy Wallace in zijn Taxation in Egypt from Augustus to Diocletian. Dit standaardwerk uit 1938 (!) is nooit geëvenaard, laat staan overtroffen, noch op de huidige stand van zaken gebracht. Ziehier, een vierde motivatie om het thema als onderwerp voor mijn masterthesis te kiezen.
Het kritiseren van een zo briljant geleerde als Wallace voelt als heiligschennis. Met enige schroom breng ik dan ook twee aanmerkingen op zijn werk naar voren. Ten eerste zijn bepaalde door hem behandelde heffingen geen belastingen in de moderne betekenis van het woord. De ekphoria bijvoorbeeld waren een hoeveelheid graan die de Egyptische boeren moesten afdragen. Omdat het graan van gepacht land betrof, is de vraag of hier sprake was van taks dan wel pacht. Een analyse van de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de Romeins-Egyptische landbouwgronden leert dat het onderscheid niet eenvoudig te maken is. Ten tweede wordt Wallace’ indeling van de belastingen naar het einde van zijn boek toe steeds diffuser. Zo plaatst hij het successierecht in een restcategorie van heffingen ten aanzien van ambachten en beroepen, een categorie waar deze belasting niets te zoeken heeft. Aan de hand van de vergelijking met een modern West-Europees belastingstelsel kom ik tot een voorstel voor een nieuwe indeling van de Romeins-Egyptische heffingen. Dit laatste aspect van mijn thesis is door de beoordelaars als “echt wel een stap vooruit” aangemerkt.
De belangrijkste conclusie, te weten dat het Romeins-Egyptische heffingensysteem grote overeenkomsten vertoont met een modern West-Europees belastingstelsel, is eerder al aangehaald. Om deze te kunnen trekken dient van bijzaken als tarieven en heffingsmethoden te worden geabstraheerd. Op dat vlak treden tegenwoordig van land tot land eveneens grote verschillen op. Rechtvaardigingsgronden en sociaal-economische doeleinden moeten aan de kant worden geschoven. Bij nader inzien doen die sowieso nauwelijks terzake. Wat dan rest, is de ontnuchterende vaststelling dat taksen worden geheven waar, plat gezegd, iets te halen valt en een effectieve controle kan worden uitgeoefend. Uiteraard zijn er ook verschillen. Het Romeins-Egyptische stelsel maakte een naar huidige normen ontoelaatbaar onderscheid tussen categorieën van burgers en niet-burgers. Westerse stelsels bevatten heffingen naar draagkracht waar Romeinen gelijke belastingbedragen voor iedereen prefereerden.
In één opzicht hoop ik dat onze beschaving niet op de Romeinse lijkt. De explosieve groei van de overheidsuitgaven en belastinginkomsten heeft mede geleid tot de ondergang van het rijk in het Westen. Als ik de overige oorzaken en hun hedendaagse tegenhangers overzie, zoals klimaatverandering, interne instabiliteit, externe dreiging en algemeen zedenverval (tegenwoordig: global heating, de rellen in de grote steden, the war on terror en de verhuftering van de samenleving), ben ik niet gerust. Zouden Sarkozy en Merkel het zijn?
Deze worden niet apart vermeld, maar staan in de voetnoten. Daarbij is de notatie gevolgd van de Checklist.