Inkompetenzkompensationskompetenz. Odo Marquard over filosofie

Benjamin De Mesel
Persbericht

Inkompetenzkompensationskompetenz. Odo Marquard over filosofie

Voorzichtig leven, gevaarlijk denken

Odo Marquard over de (in)competentie van de filosofie

            Er waren eens twee beulen die een wedstrijdje onthoofden hielden. De eerste voerde een bijna niet te overtreffen onthoofding uit. Hoe kon de tweede nog beter doen? Hij hakte, maar het hoofd van de onthoofde viel niet. Het keek de beul verbaasd en vragend aan, waarop de beul zei: ‘Knik eens’. De hedendaagse Duitse filosoof Odo Marquard vergelijkt de filosofie met dit afgehakt, maar nog niet gevallen hoofd. Haar situatie lijkt hopeloos, haar lot bezegeld.

            Marquard vraagt zich af: wat kan de filosofie? En wat kan je ermee doen? Of preciezer (en met een modewoord): welke competenties heeft de filosoof? Zijn antwoord klinkt weinig bemoedigend: filosofie is de competentie om incompetentie te compenseren. De filosofie zal ons niet redden, ze is niet nuttig en het is een illusie te denken dat ze tot meer rechtvaardigheid zal leiden of ons gelukkig zal maken. Ze kan eigenlijk niets en is niet meer dan een voortdurende vlucht. Soms vlucht ze in de gedachte dat ze alles kan en wordt ze dogmatisch. Soms geeft ze toe dat ze niets kan, haalt ze onverschillig haar schouders op en wordt ze sceptisch. Maar met dogmatisme en scepticisme kunnen we niets aanvangen.

            In mijn verhandeling ga ik op zoek naar een antwoord op de vraag: als de filosofie incompetent is, zoals Marquard beweert, hoe kan ze dan met die incompetentie omgaan? Kan ze die incompetentie compenseren en hoe? Geïnspireerd door Marquard verdedig ik wat ik ‘filosofie met een menselijk gezicht’ heb genoemd. Meer dan andere wetenschappen is ‘menselijkheid’ een kenmerk van de filosofie: ze laat haar beoefenaars toe zichzelf, hun onvolkomenheden en hun vergissingen in hun werk te tonen. De filosofie is de neerslag van een voortdurend verzet van het individu, het ik, tegen een onpersoonlijk ‘het’ of ‘men’. Bovendien denkt ze, meer dan andere wetenschappen, na over zichzelf. Kortom, buiten een gemakzuchtige vlucht in overmoedig dogmatisme of laf scepticisme heeft filosofie slechts de menselijke mogelijkheid om steeds weer problemen met zichzelf te hebben.

            Een menselijke filosofie is een kleine, bescheiden filosofie die de aarde niet uit haar baan drijft en absolute uitspraken schuwt. Er is in de filosofie niet zoiets als een grote stap voor de mensheid, er zijn alleen kleine, aarzelende stapjes van gebrekkige individuen. Om haar incompetentie te compenseren, moet de filosofie allereerst de moed hebben om haar menselijkheid te erkennen. Ze kan begrepen worden naar het model van Pascals mensbeeld. De mens is een denkend riet, een onttroonde koning wiens enige grootsheid erin bestaat dat hij zich bewust is van zijn miserabele toestand. Zo moet ook de filosofie haar plaats kennen, haar fragiliteit erkennen om in dat bewustzijn de enige waardigheid te vinden die ze heeft: het denken.

            Hoe kan de erkenning van haar menselijkheid het leed van de filosofie verzachten? Ten eerste kan ze de filosofie bevrijden van overmatige rechtvaardigingsdruk. Marquard haalt in dat verband een anekdote aan over een leeuwenvriendelijke leeuwenjager die, gevraagd naar hoeveel leeuwen hij al had gedood, antwoordde: ‘Geen enkele, maar voor leeuwen is dat al veel.’ Zo vergaat het ook de filosofie en haar belangrijkste problemen: de mensen hebben geen enkel probleem opgelost, maar voor filosofische problemen is dat al veel.

            Ten tweede kan de erkenning van haar problemen, in combinatie met de pertinente weigering om te vluchten in afwezigheid, de filosofie ertoe brengen om actief te blijven zoeken naar wat ze misschien nooit zal vinden. Er is geen enkele reden om uit de incompetentie van de filosofie haar dood of het einde van haar activiteit af te leiden. Patricia De Martelaere vergelijkt, in navolging van Wittgenstein, filosofie met krabben waar het jeukt: ‘Filosofisch krabben is krabben dat jeuk teweegbrengt. Daar is niets mee gewonnen. Het is beter niet te krabben. Maar wie nooit heeft gekrabd, op een zwoele zomernacht, nat van het zweet, uitgeput en slapeloos, met het scherp van de nagels en tot bloedens toe, hopeloos en zonder verlichting – wie nooit heeft ondervonden hoe het genot uiteindelijk toch nog een gestalte kan worden van de kwelling – die heeft misschien ook wel een kleinigheid gemist.’ Filosofie is niet in de eerste plaats een leer, maar een activiteit.

            Ten derde dwingt de erkenning van haar menselijkheid de filosofie ertoe om een beroep te doen op haar ervaring. Zoals een mens zichzelf niet kan begrijpen los van zijn verleden en steeds tegen de achtergrond ervan handelt, moet ook de filosofie rekening houden met haar ervaring als ze niet wil verzinken in zelfbedrog. Dat er desondanks steeds weer filosofen zijn die tabula rasa willen maken en niets de moeite van het aanknopen waard vinden, is voor Marquard onbegrijpelijk.

            Minstens twee competenties kunnen de filosoof helpen om de geschetste ‘filosofie met een menselijk gezicht’ in praktijk te brengen: opmerkzaamheid en moed. Ten eerste kan het belang van opmerken voor de filosofie kan niet overschat worden. De filosoof is diegene die vergeten mogelijkheden terug in het spel moet brengen. Waar experimentele wetenschappen soms oogkleppen nodig hebben om zich op een probleem te kunnen focussen, heeft de filosofie als taak het uitgeslotene, het marginale en het nauwelijks zichtbare in het oog te houden en onbarmhartig in herinnering te blijven roepen. Ze moet voortdurend proberen om verder te kijken dan haar neus lang is. Ten tweede heeft de filosoof moed nodig. Denken is durven. Marquard raadt aan om voorzichtig te leven, maar gevaarlijk te denken. De filosoof is een stuntman. Filosofie is niet zozeer liefde voor, als wel moed tot waarheid.

            Filosofie met een menselijk gezicht is het verslag van de zoektocht van de mens naar zijn positie in de wereld. Die zoektocht eindigt nooit in vinden, de filosoof botst op de grenzen van zijn wereld en op zijn eindigheid. Het verslag munt niet uit in perfectie. Het bulkt van vergissingen, onopgeloste vragen en bedrogen hoop. Filosofie is een boulevard of broken dreams. Maar we moeten eraan blijven schrijven, want het herinnert ons aan wie we zijn: twijfelende, nieuwsgierige wezens die het zoeken naar zichzelf niet kunnen laten.

Bibliografie

 Albrecht, M. ‘Skepsis; Skeptizismus’. In: Ritter, J. en Kranz, M. (ed.) Historisches Wörterbuch der Philosophie. Vol. 9. Basel, Schwabe, 1995, p. 938-974.

Baynes, K. (ed.) After Philosophy. End or transformation? Cambridge (Mass.), MIT Press, 1987, 488 p.

Boehm, U. (ed.) Philosophie heute. Gespräche mit Ulrich Beck, Hans-Georg Gadamer, Jürgen Habermas, Hans Jonas, Odo Marquard, Carl-Friedrich von Weizsäcker, Ulrich Wickert u.a. Frankfurt am Main / New York, Campus, 1997, 223 p.

Cavallar, G. ‘Kants Weg von der Theodizee zur Anthropodizee und retour. Verspätete Kritik an Odo Marquard’. Kant-Studien, 1993, vol. 84 (1), p. 90-102.

Craemer, H. ‘Skepsis ohne Selbstwiderspruch? Über Odo Marquards ‘interimistischen Skeptizismus’’. Zeitschrift für philosophische Forschung, 1975, vol. 29 (3), p. 382-403.

Dietzsch, S. ‘Gespräch mit Odo Marquard’. Sinn und Form, 1992, vol. 6, p. 949-959.

Halbmayr, A. Lob der Vielheit. Zur Kritik Odo Marquards am Monotheismus. Innsbruck / Wenen, Tyrolia, 2000, 459 p. Salzburger Theologische Studien 13.

Kersting, W. ‘Hypolepsis und Kompensation. Odo Marquards philosophischer Beitrag zur Diagnose und Bewältigung der Gegenwart’. Philosophische Rundschau, 1989, vol. 36, p. 161-186.

Klingenberg, E. ‘Kompetenz’. In: Ritter, J. en Kranz, M. (ed.) Historisches Wörterbuch der Philosophie. Vol. 4. Basel, Schwabe, 1976, p. 918-919.

Lange, H. ‘Über Odo Marquard’. Sinn und Form, 1999, vol. 5, p. 823-827.

Lübbe, H. (ed.) Wozu Philosophie? Stellungnahmen eines Arbeitskreises. Berlijn / New York, De Gruyter, 1978, 393 p.

Lübbe H. ‘Paradoxien des Denkmalsschutzes oder Grenzen der Kompensation’. In: Ewin-Stein Stiftung (ed.) Festschrift für Odo Marquard aus Anlass der Verleihung des Erwin-Stein-Preises 1992. Giessen, Ewin-Stein Stiftung, 1992, p. 11-20.

Marquard, O. Skeptische Methode im Blick auf Kant. Freiburg / München, Karl Alber, 1958, 110 p.

Marquard, O. ‘Anthropologie’. In: In: Ritter, J. en Kranz, M. (ed.) Historisches Wörterbuch der Philosophie. Vol. 1. Basel, Schwabe, 1971, p. 362-374.

Marquard, O. Schwierigkeiten mit der Geschichtsphilosophie. Frankfurt am Main, Suhrkamp, 1982, 248 p. Eerste uitgave 1973. Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft 394. (SG)

Marquard, O. ‘Über positive und negative Philosophien, Analytiken und Dialektiken, Beambte und Ironiker und einige damit zusammenhangende Gegenstände’. In: Weinrich, H. (ed.) Positionen der Negativität. München, Fink, 1975, p. 177-199.

Marquard, O. ‘Kompensation’. In: Ritter, J. en Kranz, M. (ed.) Historisches Wörterbuch der Philosophie. Vol. 4. Basel, Schwabe, 1976, p. 912-918.

Marquard, O. Abschied vom Prinzipiellen. Philosophische Studien. Stuttgart, Reclam, 1981, 146 p. (AP)

Marquard, O. Apologie des Zufälligen. Philosophische Studien. Stuttgart, Reclam, 1986, 139 p. (AZ)

Marquard, O. Farewell to Matters of Principle. Philosophical Studies. New York / Oxford, Oxford University Press, 1989, 147 p.

Marquard, O. In Defense of the Accidental. Philosophical Studies. New York / Oxford, Oxford University Press, 1991, 136 p.

Marquard, O. Skepsis und Zustimmung. Philosophische Studien. Stuttgart, Reclam, 1994, 138 p. (SZ)

Marquard, O. Glück im Unglück. Philosophische Überlegungen. München, Wilhelm Fink Verlag, 1995, 158 p. (GU)

Marquard, O. Einde van het noodlot? en andere essays van Odo Marquard. Baarn, Agora, 1999, 166 p. Vertaald en geannoteerd door Laurens ten Kate. Ingeleid door Jos de Mul.

Marquard, O. Philosophie des Stattdessen. Studien. Stuttgart, Reclam, 2000, 144 p. (PS)

Marquard, O. Aesthetica und anaesthetica. Philosophische Überlegungen. München, Wilhelm Fink Verlag, 2003, 164 p. (AA)

Marquard, O. Individuum und Gewaltenteilung. Philosophische Studien. Stuttgart, Reclam, 2004, 172 p. (IG)

Marquard, O. Skepsis in der Moderne. Philosophische Studien. Stuttgart, Reclam, 2007, 128 p. (SM)

Maurer, R. ‘Opium für den Geist. Die Kompensationstheoretiker entmachten sich selbst’. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 06/01/1988 (nr. 4), p. 19.

Nordhofen, E. ‘Ein vergnügter Skeptiker’. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 17/11/1981 (nr. 267). Literaturbeilage, p. 11.

O’Hear, A. (ed.) Conceptions of philosophy. Cambridge, Cambridge University Press, 2009, 366 p.

Ragland, C. P. en Heidt, S. (ed.) What is Philosophy? New Haven (Conn.), Yale University, 2001, 196 p.

Recki, B. ‘Aesthetica und Anaesthetica. Odo Marquards philosophische Überlegungen zur Ästhetik’. Zeitschrift für philosophische Forschung, 1992, vol. 46 (3), p. 395-402.

Ritter, J. ‘Die Aufgabe der Geisteswissenschaften in der modernen Gesellschaft’. In: Ritter, J. Sechs Aufsätze. Frankfurt am Main, Suhrkamp, 1974, p. 105-140.

Rötzer, F. (ed.) Denken, das an der Zeit ist. Frankfurt am Main, Suhrkamp, 1987, 345 p.

Rötzer, F. ‘Von der Unvermeidlichkeit des Ästhetischen. Florian Rötzer sprach mit Odo Marquard’. Kunstforum, 1991, vol. 111 (1), p. 192-201.

Svagelski, J. L’idée de compensation en France. 1750-1850. Lyon, Editions l’Hermès, 1981, 340 p.

Tugendhat, E. ‘Die Geisteswissenschaften als Aufklärungswissenschaften. Auseinandersetzung mit Odo Marquard’. In: Tugendhat, E. Philosophische Aufsätze. Frankfurt am Main, Suhrkamp, 1992, 470 p.

Van Ackeren, M., Kobusch, T. en Müller, J. (ed.) Warum noch Philosophie? Historische, systematische und gesellschaftliche Positionen. Berlijn / Boston, De Gruyter, 2011, 363 p.

Voltaire. Candide of het optimisme. Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2011, 129 p.

Universiteit of Hogeschool
Master in de Wijsbegeerte
Publicatiejaar
2012
Share this on: