In een alsmaar meer globaliserende wereld moeten dialecten en lokale accenten vaak wijken voor een streven naar de taalnorm. Net zoals we willen dat alle West-Vlamingen Algemeen Nederlands spreken, wordt van de Fransen in de perifere streken verwacht dat ze hun regionale accent verdringen voor de Parijse norm.
In een gebied waar ooit het Occitaans zowel commercieel als literair de belangrijkste voertaal was, zijn vandaag nog slechts enkele taalkundige restanten te attesteren die deze aanwezigheid bekrachtigen: enkele van de belangrijkste kenmerken in het Frans van het zuiden zijn de uitgesproken sjwa’s (beter gekend als doffe e), de alternanties tussen open en gesloten klinkers, en nog beter bekend is de zeer gemarkeerde behandeling van de nasalen.
Deze kenmerken zijn reeds uitvoerig besproken en bestudeerd, en we weten dat ze net als de ooit rollende ‘r’ langzaam maar zeker plaats zullen moeten ruimen voor een steeds meer gestandaardiseerde vorm.
Een ietwat minder bekend fonetisch kenmerk van het Zuid-Frans echter, en evenzo minder bestudeerd, is de breuk met de Franse regel die de foneemvolgorde obstruant-liquida-yod verbiedt. Het Standaard Frans staat hierdoor enkel constructies met onder andere ‘vrj’ en ‘plj’ enkel toe indien er zich een diëresis plaatsvindt, oftewel een diftongering, i.e. ‘vri-j’ en ‘pli-j’.
De tegenhanger van dit fonetisch verschijnsel, de syneresis, wordt dan weer eerder als regel beschouwd in het Zuid-Franse discours. Dit laatste fenomeen, waarvan menig Fransman zich niet bewust is, hoort men vandaag nog steeds in streken als de Languedoc, maar volgens de moderne linguïstiek hebben we hier ook met een bedreigde soort te maken.
Deze bachelorpaper beoogt een bondige en klare synopsis te geven van de wetenschappelijke bevindingen en de evolutie van de Zuid-Franse fonetiek, en bestudeert vervolgens steekproefsgewijs de uitspraak van de Zuid-Fransman of vrouw vanuit een diastratisch en diafasisch perspectief.
ANDERSON, John (1986). Suprasegmental Dependencies. In DURAND J. (éd.), Dependency and Non-Linear Phonology. London : Croom Helm.
ARCHANGELI, Diana & LANGENDOEN, D. Terence (éds) (1997). Optimality Theory. An Overview. Oxford : Blackwell.
BEC, Pierre (1986). La langue occitane. Paris : Presses Universitaires de France
BOURDIEU, Pierre (1993). La misère du monde. Paris : Seuil.
CASALI, R. (1997). Vowel elision in hiatus context : ‘WHICH VOWEL GOES’. In Language 73 : 3, pp. 493-433.
CHABOT, Alexander Marx (2008). Suprasegmental structure in meridional French and its Provençal substrate. Mémoire de master, Charlottesville : University of Virginia.
CHAFCOULOFF, Michel (1985). Quelques variantes de /r/ en français méridional. Étude acoustique. Travaux de l'Institut de phonétique d'Aix, 10, pp. 101-120.
CHAFCOULOFF, Michel (1993). Nasalité et coarticulation. Travaux de l'Institut de phonétique d'Aix, 15, pp. 101-121.
DEKKERS, Joost ; VAN DER LEEUW, Frank ; VAN DE WEIJER, Jeroen (2000). Optimality Theory. Oxford : Oxford university press.
DELL, François (1972). Effacement du i initial d'un suffixe ou d'une désinence lorsque le morphème précédent finit en i. Remaniement des règles relatives à i et yod. Recherches linguistiques Saint-Denis, 1, pp. 63-88.
DURAND, Jacques (1976). Generative phonology, dependency phonology and Southern French. In Lingua e Stile 11, pp 3-23.
DURAND, Jacques (1995). Alternances vocaliques en français du Midi et phonologie du gouvernement. Lingua 95, pp. 27-50.
DURAND, Jacques (2009). Essai de panorama phonologique : les accents du Midi. In BARONIAN Luc & MARTINEAU France (éds), Le français, d'un continent à l'autre : Mélanges offerts à Yves Charles Morin. Québec : Presses de l’Université Laval. Collection Les Voies du français, pp. 123-170.
DURAND, Jacques & LYCHE, Chantal (1999). Regard sur les glissantes en français : français standard, français du Midi. Phonologie : théorie et variation. Cahiers de grammaire, 24, pp. 39-65.
DURAND, Jacques; LAKS, Bernard & LYCHE Chantal (2001). La phonologie du français contemporain : usages, variétés et structures. In PUSH C. & RAIBLE W. (éds) Romanische Korpuslinguistik : Korpora und gesprochene Sprache. Tübingen : Gunter Narr Verlag, pp. 93-106.
GEERTS, Antonius Cornelius Johannes (2009). More about Less : Fast Speech Phonology: the Cases of French and Dutch. Thèse de doctorat, Nijmegen : Radboud Universiteit.
INTERNATIONAL PHONETIC ASSOCIATION (1999). Handbook of the International Phonetic Association : a guide to the use of the international phonetic alphabet. Cambridge : Cambridge University Press.
KAGER, R. (1999). Optimality Theory. Cambridge : Cambridge University Press.
KAYE, Jonathan & LOWENSTAMM, Jean (1984). De la syllabicité. In DELL F. et al. (éds), Forme sonore du langage. Paris : Hermann, pp. 123-155.
KLEIN, Marc (1991). Vers une approche substantielle et dynamique de la constituance syllabique. Le cas des semi-voyelles et des voyelles hautes dans les usages parisiens, Thèse de doctorat, Saint-Denis : Université Paris VIII.
KLEIN, Marc (1993). La syllabe comme interface de la production et de la réception phoniques. In LAKS B. & PLÉNAT M. (éds), De Natura Sonorum. Essais de phonologie. Saint Denis : Presses Universitaires de Vincennes, pp. 101-141.
LAHROUCHI, Mohamed (2010). Constituance syllabique dans la phonologie du gouvernement et dans le modèle CVCV. Handout, Nantes.
MALMBERG, Bertil (1993). La phonétique. Paris : Presses Universitaires de France.
MOREUX, Bernard (1985). La " loi de Position " en français du Midi. I. Synchronie (Bearn). Cahiers de Grammaire, 9, pp. 45-138.
MOREUX, Bernard (1985). La " loi de position " en français du Midi. II. Diachronie. Cahiers de Grammaire, 10, pp. 95-174.
MOREUX, Bernard (2006). Les voyelles moyennes en français du Midi : une tentative de synthèse en 1985. Cahiers de grammaire, 30, pp. 307-317.
MORIN, Yves-Charles (1971). Computer Experiments in Generative Phonology, Low-Level French Phonology. Natural Studies 11, Deptartment of Computer and Communication Sciences. Phonetics Laboratory, Ann Arbor.
PRINCE, Alan & SMOLENSKY, Paul (1993). Optimality Theory : Constraint Interaction in Generative Grammar. RuCCs Technical Report 2, Piscataway, N.J. : Rutgers University Center for Cognitive Science.
PRINCE, Alan & MCCARTHY, John (1993). Prosodic Morphology I : constraint interaction and satisfaction. Massachusets, M.S : University of Massachusets, Amherst, et Rutgers
RIJPMA, Enneus & SCHURINGA, Frans Gerard (1972). Nederlandse spraakkunst (bew. Jan van Bakel). Groningen : Wolters-Noordhoff, pp. 35-58.
ROCHET, Bernard (1982). The mid-vowels in Bordeaux French. In Orbis, 29, pp. 76-104.
ROEGIEST, Eugeen (2009). Vers les sources des langues romanes : un itinéraire linguistique à travers la Romania. Leuven : Acco.
ROSENTHALL, Sam (1994/1997). Vowel/Glide Alternation in a Theory of Constraint Interaction. New York : Garland.
SÉGUY, Jean (1950). Le français parlé à Toulouse. Toulouse : Privat.
TRANEL, Bernard (2000). Aspects de la phonologie du français et la théorie de l'optimalité. In Langue française 126, pp. 39-72.