’S NACHTS PLASSEN BIJ EEN DWARSLAESIE: ILLUSIE OF REALITEIT?
Inleiding
Dwarslaesie is een beschadiging van het ruggenmerg en/of zenuwwortels die zich in de wervelkolom bevinden. Eerst en vooral veroorzaakt het trauma een onderbreking ter hoogte van het ruggenmerg met motorische en sensibele uitval tot gevolg. Eén van de secundaire stoornissen van een dwarslaesie is het verlies van de urogenitale functies met incontinentie als gevolg (van Asbeck, 2007). In de praktijk wordt vaak gezien dat personen met een dwarslaesie, vooral bij nekletsel, ‘s nachts een verhoogde urineproductie hebben. Dit resulteert bij patiënten in grote volumes met blaasdilataties (Zahariou, 2006). Normaal gezien moet men ’s nachts hiervoor opstaan om de blaas te ledigen, dan spreekt men van nycturie (Schneider et al., 2009). Aangezien dit niet mogelijk is bij personen met een ruggenmergletsel, moet er onder andere frequenter gekatheteriseerd worden. Hierdoor wordt ook de nachtelijke rust verstoord. Indien de blaas niet extra wordt geledigd tijdens de nacht, dan treedt er incontinentie, nierstuwing en urineweginfecties op. Bij deze populatie spreekt men dus beter over ‘nachtelijke polyurie’ dan ‘nycturie’.
Incontinentie kan psychische gevolgen hebben voor de patiënt en zijn omgeving, met een vermindering van de kwaliteit vanleven. Om enerzijds inzicht te krijgen in de gevolgen van de chronische aandoening en anderzijds om met de verkregen kennis interventies te ontwikkelen om de kwaliteit van leven te verbeteren, voert men metingen uit met behulp van meetinstrumenten.
Onderzoeksmethode
Deze pilootstudie heeft als doel de impact van nachtelijke polyurie op de kwaliteit van leven te onderzoeken bij patiënten met een dwarslaesie. Voorafgaand wordt een literatuuronderzoek uitgevoerd, met als doel om nachtelijke polyurie bij patiënten met een dwarslaesie in kaart te brengen. In de literatuur wordt voornamelijk nycturie bij valide personen onderzocht, over de onderzoekspopulatie wordt daarentegen niet veel gevonden.
Met behulp van een descriptief correlationeel design werd de relatie tussen variabelen beschreven zonder de causaliteit te beïnvloeden. Door middel van consecutive sampling werd de steekproef samengesteld. Alle patiënten met een ruggenmergletsel, die gehospitaliseerd waren en op consultatie kwamen in het Centrum voor Locomotorische en Neurologische Revalidatie in het Universitair Ziekenhuis te Gent, werden aangesproken om te participeren aan het onderzoek. Om de variabele kwaliteit van leven in kaart te brengen werd gebruikt gemaakt van vragenlijsten, namelijk Nycturie bij dwarslaesie, de Incontinence Quality of Life Instrument (IQOL) en de SF 36.
Voor het empirisch onderzoek wordt het gewichtsverschil gemeten, om zo vochtophoping te detecteren. Dit wordt drie opeenvolgende dagen ’s ochtends en ’s avonds uitgevoerd. Om de mate van de toename van de zwelling van de onderste ledematen te achterhalen, wordt ’s ochtends en ’s avonds de omtrek van de onderste ledematen gemeten. Perifere oedeem is immers een vroegtijdig signaal van significante vochtretentie. Tenslotte wordt de vochtbalans bijgehouden, om de mate van vochtretentie onder invloed van de hoeveelheid vochtinname na te gaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de diurese van de patiënt.
Resultaten
Vragenlijsten
De response rate voor de vragenlijsten omtrent de kwaliteit van leven bedraagt 79,5%, van de 39 gevraagde patiënten hebben 31 effectief de vragenlijst ingevuld. Van de patiënten zijn 71,8 % mannen en 28,2% vrouwen. Ook kan men vaststellen dat er meer patiënten met een paraplegie (46,2 %) hebben deelgenomen aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de 31 participanten is 44, 38 (SD = 14,08).
In het bovenstaande histogram kan men, uit de vragenlijst van de Incontinence Quality of Life Instrument, vaststellen dat patiënten op gebied van de gezondheid het leven matig tot hoog van kwaliteit percipiëren. Van de patiënten ondervindt 35,5 % een lage kwaliteit van leven ten gevolge van het incontinentieprobleem.
Als men bij de SF 36 de vergelijking gaat maken tussen de gemiddeldes van de scores van de acht waardenschalen, namelijk (1) de fysieke factor, (2) rolbeperking door de fysieke gezondheid, (3) de factor lichamelijke pijn, (4) de algemene gezondheid, (5) de vitaliteit, (6) het sociale functioneren, (7) emotionele problemen en (8) de rolbeperking door emotionele problemen, bekomt men de volgende grafiek. Deze grafiek toont aan dat er in vergelijking met de algemene bevolking, personen met een ruggenmergletsel een lage tot matige kwaliteit van leven ervaren.
Empirisch onderzoek
In totaal namen er 24 patiënten deel aan het onderzoek, waarvan er 63% mannen waren. De gemiddelde leeftijd van de steekproef bedraagt 44,04 jaar (SD = 13,23) en de rekrutering van de participanten gebeurde gemiddeld 132,16 (SD = 108,55) dagen na opname. Volgende ruggenmergletsels werden geïncludeerd in de studie: een dwarslaesie (77, 8%), het syndroom van Guillain Barré (11,1%) en multiple sclerose (11,1%).
Met behulp van het statistisch programma SPSS 19.0 werd de data analyse uitgevoerd. Dit had als resultaat dat er bij patiënten met een ruggenmergletsel een significante zwelling plaatsvindt van de onderste extremiteiten. Daarnaast is er bij patiënten met een ruggenmergletsel een significante stijging van het gewicht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er vocht wordt opgehouden ter hoogte van de benen bij patiënten met een ruggenmergletsel. Dit heeft als gevolg dat er bij patiënten met een ruggenmergletsel er ’s nachts meer geproduceerd wordt dan overdag. Dit wijst erop dat nachtelijke polyurie bij de onderzoekspopulatie voorkomt, welke men kan afleiden uit de boxplot.
Dit resultaat wordt mee bevestigd door middel van de berekening van de nachtelijke polyurie index (NPi= nachtelijk volume/ totaal urine 24 uur), waaruit blijkt dat er bij 79,2 % van de participanten nachtelijke polyurie voorkomt. Bij een index ≥ 0,33 spreekt men van nachtelijke polyurie.
Ondanks de klinische relevantie kan de verhouding van de urineproductie overdag en ’s nachts niet significant gecorreleerd worden aan de variabelen gewicht, beenomtrek en de verhouding opzitten ten opzichte van bedlegerigheid. Significante correlaties werden gevonden tussen de variabelen verschil in beenomtrek en het aantal uren rolstoel/bed, tussen beenomtrek en diurese overdag, tussen beenomtrek en gewicht.
Conclusie
Ondanks de beperkingen van deze pilootstudie kan men concluderen, uit de descriptieve variabelen en de bepaling van de NPi, dat nachtelijke polyurie voorkomt bij patiënten met een ruggenmergletsel. Men verwacht dat bij verder onderzoek er significante resultaten zullen gevonden worden.
Benevento, B., Sipski, M. (2002). Neurogenic bladder, neurogenic bowel and sexual dysfunction in people with spinal cord injury. Physical Therapy. 82 (6), 601 – 612
Brodovicz, K., McNaughton, K., Uemaro, N., Meininger, G., Girman, C., Yale, S. (2009). Reliability and feasibility of methods to quantitatively assess peripheral edema. Clinical medicine and Research. 7(1/2), 21 -31
DasGupta, R., Fowler, C.J. (2003). Bladder, bowel and sexual dysfunction in multiple sclerosis: management strategies. Drugs. 63 (2), 153 -166
Edlinger M, Hoeymans N, Tijhuis M, Feskens EJM. (1998). De kwaliteit van leven (RAND-36) in twee Nederlandse populaties. Tijdschrift Sociale Gezondheidszorg, 76, 211-9.
Fowler, C.J., Kalsi, V. (2006). Bladder dysfunction in multiple sclerosis. Neurological Science. 27, 323 – 327
Jackowski, L., Rowett, D., Scheurer, D. (2010). Diagnosing and treating urinary incontinence. The Alosa Foundation. 2 -57
Myeong, H.J., Du, G.M. (2008). Practical management of nocturia in urology. Indian Journal of Urology. 24 (3), 289 -294
Nishizawa, O. (2010). Clinical Guidelines for nocturia. International Journal of Urology. 17, 397 - 409
Panicker, J., de Sèze, M. (2010). Neurogenic lower urinary tract dysfunction and its management. Clinical Rehabilitation. 24, 579 -589
Polit, D., Beck, C. (2010). Nursing research: appraising evidence for nursing practice. Wolters Kluwer. Philadelphia
Schneider, T., de la Rosette, J., Michel, M. (2009). Nocturia: a non specific but important symptom of urological disease. International Journal of Urology. 16, 249 - 256
Sing, hR., Rohilla, R., Sangwan, K., Siwach, R., Magu, N., Sangwan, S. (2011). Bladder management methods and urological complications in spinal cord injury patients. Indian Journal of Orthopedy. 45 (2), 141 – 147
Stacey (2012). Oedeem. Mens en Gezondheid. Opgehaald op 10 april 2012 van http://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/45/oedeem.html
van Asbeck, F.W.A. (2007). Handboek dwarslaesierevalidatie. Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Vandaele, M. (2006). Levenskwaliteit: dagdialyse versus nachtdialyse. Orpadt. Jaargang 5, Nummer 2. Opgehaald op 5 augustus 2012 van http://www.orpadt.be/index.php/04_12_04
Van Kerrebroeck, P., Hashim, H., Holm-Larsen, T., Robinson, D., Stanley, N. (2010). Thinking beyond the bladder: antidiuretic treatment of nocturia. The international Journal of Clinical Practice. 64, 807 - 816
Walters, S.J. (2009). Quality of life outcomes in clinical trials and health care evaluation: a practical guide to analysis and interpretation. Wiley. West Sussex.
Wyndaele, M., Wyndaele, J.J. (2006). Incidence, prevalence and epidemiology of spinal cord injury: what learns a worldwide literature survey? Spinal Cord. 44, 523 -529
Zahariou, A., Karagiannis, G., Pappaioannou, P., Stathi, K., Michail, X. (2007). The use of desmopressin in the management of nocturnal enuresis in patients with spinal cord injury. Eura Medicophysiology. 43, 333- 338
Zahariou, A., Karamouti, M., Karagiannis, G., Pappaioannou, P. (2008). Maximal bladder capacity is a positive predictor of response to desmopressin treatment in patients with MS and nocturia. International Urology Nephrology. 40(1), 65 – 69