Politieke conjunctuurcycli en het effect ervan op de Belgische Economie

Ann
Jacobs

 

POLITIEKE INVLOED OP DE ECONOMIE. OOK IN BELGIË?


Economie behoort tot de sociale wetenschappen en wordt dus per definitie in verband gesteld met 
de mens en zijn sociale omgeving. Deze menselijke beïnvloeding van de economie is exogeen van
 aard en kan vele vormen aannemen: van een banale mode trend tot technologische ontwikkelingen
en politieke ethos.

Wat die politieke invloeden betreft, denkt men misschien aan grootse 
aangelegenheden zoals een oorlog of dictatoriale regimes. De invloed kan echter ook veel subtieler
en van aanhoudende aard zijn. Economen zijn het erover eens dat de heersende regering een 
continue politieke invloed uitoefent op de conjunctuur van de binnenlandse economie. In de tweede 
helft van de twintigste eeuw deden verschillende auteurs onderzoek naar dit soort externe invloed
met de intentie ze te begrijpen en de hoop ze te kunnen exploiteren of bewust sturen.

De literatuur 
over politieke conjunctuurcycli beschrijft twee soorten cycli. Enerzijds invloeden vanuit de ideologie
van partijen en anderzijds opportunistische invloeden. Beiden blijken duidelijk aanwezig te zijn in de
resultaten van het onderzoek.
De twee soorten cycli, ideologische en opportunistische, kunnen op hun beurt opgedeeld worden in
enerzijds een origineel ontwikkelde theorie en anderzijds een rationele versie ervan. Ten eerste
 wordt de origineel ontwikkelde ideologische conjunctuurcyclus theorie (ICT) voorgesteld. Deze 
theorie werd ontwikkeld met het achterliggende idee dat de plaats van een politieke partij binnen
het ideologische spectrum invloed zou moeten uitoefenen op de economische prestaties van een
land. Hibbs (1977), de econoom die de theorie ontwikkelde, voorspelt een laag
 werkloosheidpercentage en een hoog inflatiepercentage bij linkse invloeden in de regering. Bij een
 rechtse regering voorspelt hij het omgekeerde, namelijk een hoog werkloosheidspercentage en laag 
inflatiepercentage. De alternatieve benadering is opgebouwd rond de rationele kiezer, de homo 
economicus zoals men hem graag noemt. Deze rationele ideologische conjunctuurcyclus theorie
(RICT) combineert ideologische motieven van politici dus met rationele kiezers. De verwachtingen
 van de kiezers zijn hierin essentieel. Het model voorspelt een expansie in de eerste periode van de
 regeertermijn bij de verkiezing van een linkse regering en een recessie in de eerste periode van de 
regeertermijn bij de verkiezing van een rechtse regering. In de tweede periode van de regeertermijn, 
maakt de theorie geen onderscheid tussen een rechtse of linkse regering.


In 1975 ontwikkelde Nordhaus de tweede categorie politieke cycli: de originele opportunistische
conjunctuurcyclus theorie (OCT). De opportunistische theorie steunt op de idee dat de initiatieven
 die tot herverkiezing leiden, ook invloed zouden moeten hebben op de economische 
omstandigheden in een land. Nordhaus’ theorie voorspelt een recessie in het begin van elke
 regeerperiode en een expansie onmiddellijk voor een verkiezingsmoment. Op die manier zijn de 
economische omstandigheden op het moment van verkiezingen optimaal. De rationele
 opportunistische conjunctuurcyclus theorie (ROCT) verwijst naar de versie van het model waarin
 rationele kiezers in acht worden genomen. De verwachtingen zijn gelijkaardig aan die van de
 opportunistische theorie.


Hiernaast is het ook mogelijk om zowel de opportunistische als de ideologische cycli in één model te
vervatten. Frey en Schneider (1978) veronderstellen hierin dat het beleid van de overheid afhangt 
van de populariteit die ze heeft. Indien de overheid weinig populair is, wordt er een expansief beleid
verwacht en indien de regering over genoeg populariteit beschikt, zal er een ideologisch getint beleid
verwacht worden.


Door middel van een econometrische specificatie en met behulp van Belgische gegevens, werden 
bovenstaande theorieën op waarheid getoetst. Meer specifiek werden de Belgische
 overheidsuitgaven op politieke conjunctuurcycli getest. De analyse levert verassend goede resultaten 
op. In het licht van de opportunistische theorieën, worden verwachtingen van Rogoff (1990) ingelost: 
de uitgaven van zichtbare overheidsuitgavencategorieën als gezondheidszorg en sociale zekerheid
 stijgen in het jaar van verkiezingen. Het zijn immers vooral deze categorieën waarmee de kiezer 
rechtstreeks in aanraking komt. Het blijkt echter dat andere uitgavencategorieën als defensie en
 algemeen bestuur evenzeer stijgen in het jaar van verkiezingen. Voor de categorie gezondheidszorg, 
komt het effect echter wel pas na de verkiezingen tot uiting. Wat de ideologische theorieën betreft,
 kan er uit de data besloten worden dat ze in elke geteste overheidsuitgavencategorie zichtbaar zijn.
 In België, voor de periode 1990-2011, spenderen linkse regeringen significant meer aan algemeen 
bestuur, defensie en sociale zekerheid. Rechtse regeringen blijken vooral gezondheidszorg voorrang 
te geven. 


Het feit dat de politiek een algemene en constante invloed uitoefent op de economie, is op zich vrij
 waarschijnlijk. De precieze bronnen van invloed uit de politiek en de specifieke effecten ervan op de
 economie zijn echter erg moeilijk te isoleren en onderzoeken. Desondanks heeft dit onderzoek toch
 twee belangrijke bronnen in de politiek kunnen aanwijzen als oorzaak van cycli in de Belgische
 economie. Ten eerste verkiezingen. De strijd naar overwinning doen alle overheidsuitgaven
 significant stijgen. Ten tweede ideologie. Links of rechts hebben elk uitgavencategorieën die extra
 aandacht krijgen.

Bibliografie

LITERATUURLIJST
Alesina, A. (1986) ‘Credibility and policy convergence in a two-party system with rational voters’, American
Economic Review, Vol. 78, No. 4, pp. 796-805.
Alesina, A. (1987) ‘Macroeconomic policy in a two party system as a repeated game’, Quarterly Journal of
Economics, Vol. 102, No. 3, pp. 651 -678.
Alesina, A. (1988) ‘Macroeconomics and Politics’, NBER Macroeconomic Annual, Cambridge, Massachusetts:
M.I.T. Press, pp. 13-52.
Alesina, A. (1989) ‘Politics and business cycles in industrial democracies’, Economic Policy, Vol. 8, pp. 55-98.
Alesina, A., Cohen, G. & Roubini, N., (1991), ‘Macroeconomic policy and elections in OECD democracies’,
Working Paper No. 3830, Cambridge, National Bureau of Economic Research.
Alesina, A., Roubini, N. and Cohen, G. (1997) Political cycles and macro economy, Cambridge, Massachusetts:
The MIT Press.
Alesina, A. and Rosenthal, H. (1995) Partisan politics, divided government and the economy, Cambridge, United
Kingdom: Cambridge University press.
Alesina, A. & Roubini, N. (1990) ‘Political business cycles in OECD economies’, NBER Working Paper No. 3478.
Alesina, A. & Sachs, J. (1988) ‘Political parties and the business cycle in the United States, 1948-1984’, Journal
of Money, Credit and Banking, Vol. 20, No. 1, pp. 63-82.
Allen, S. (1988) ‘The federal reserve and the electoral cycle’, Journal of Money, Credit and Banking, Vol. 59, pp.
205-214.
Barro, R. (1976) ‘Rational expectations and the role of monetary policy’, Journal of Monetary Economics, Vol. 1,
pp. 1-32.
Barro, R. & Gordon, D. (1983) ‘Rules, discretion and reputation in a model of monetary policy’, Journal of
Monetary Economics.
Bocherding, T. & Deacon, R. (1972) ‘The demand for the services of non-federal governments’, American
Economic Review, Vol. 62, pp. 891-901.
Blinder, A. and Solow, R. (1974) ‘Analythical foundations of fiscal policy’, in Blinder, A. (ed.) The economics of
public finance. Washington DC: The brookings institution, pp. 3-115.
Cohen, G. (1993) ‘Pre- and post macro-economic fluctuations’, Ph.D. dissertation, Department of economics,
Harvard university, Cambridge, Massachusetts.
Cukierman, A. & Melzer, A. (1986) ‘A positive theory of discretionary policy, the cost of democratic government
and the benefits of a constitution’, Research Showcase, Economic Inquiry, Vol. 24.
De Grauwe, P. (1987) ‘Is de ideologische kleur van regeringen belangrijk voor de evolutie van de werkloosheid
en de inflatie?’ Tijdschrift voor Economie en Management, Vol. 32, No. 1.
Fair, R., (1975) ‘On controlling the economy to win elections’, Cowless foundation, Discussion Paper No. 397.
Faust, J. & Irons, J. (1999) ‘Money, politics and the post-war business cycle.’ Journal of Monetary Economics
Vol. 43 pp. 61-89.
Frey, F. & Schneider, F. (1978) ‘An empirical study of politico-economic interaction in the United States’, The
Review of Economic Statistics, Vol. 60, No. 2, pp. 174-183.
Friedlaender, A. (1973) ‘Macro policy goals in postwar period: a study in revealed preference’, Quarterly
Journal of Economics, Vol. 87, pp. 25-43.
Garfinkel, M. & Glazer, A. (1994) ‘Does electoral uncertainty cause economic fluctuations?’, American Economic
Review, Vol. 84, pp. 169-173.
Golden, D. & Poterba, J. (1980) ‘The price of popularity – the political business cycle reexamined’, American
Journal of Political Science, Vol. 24, No. 4.
Hackl, E., Schneider, E. and Withers, G. (1993) ‘The public sector in Australia: A quantitative analysis’, in
Gemmel, N. (ed.) The growth of the public sector. Aldershot: Edward Elgar, Gower House.
Havrileski, T., Sapp, R. & Schweitzer, R. (1975) ‘Test’s of the federal reserve’s reaction to the state of the
economy’, Social Science Quarterly, Vol. 55, pp. 835-852.
Heynes, S. & Stone, J. (1989) ‘An integrated test for electoral cycles in the united states economy’, Review of
Economics and Statistics, Cambridge Massachusetts: The MIT Press, Vol. 71, No. 3.
Hibbs, D. (1977) ‘Political parties and macroeconomic policy’, The American Political Science Review, Vol. 71,
No. 4, pp. 1467-1487.
Hibbs, D. (1987) The American Political Economy, Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.
Hollister, R. & Palmer, J. (1972) ‘The Impact of Inflation on the Poor’ in Boulding (ed.) Redistribution to the Rich
and the Poor, Belmont: Wadsworth, pp. 240-70.
Johnson, H. (1968) ‘Problems of efficiency in monetary management’, Journal of Political Economy, Vol. 76, p.
986.
Kirschen et al., (1964), Economic policy in our time, Vol. 1.
Kristov, L., Lindert, P. & McClelland, R. (1992) ‘Pressure groups and redistribution’, Journal of Public Economies,
Vol. 48, pp. 135-163.
Kydland, F. & Prescott, E. (1977) ‘Rules rather than discretion: the inconsistency of optimal plans’ Journal of
Political Economy, Vol. 85, pp. 473-490.
McCallum, B. (1978) ‘The political Business cycle: An empirical test’, Southern Economic Journal, Vol. 44, pp.
504-515.
Minford, P. (1985) ‘Interest rates and bond financed deficits in a Ricaridan two-Party democracy’, Centre for
Economic Policy Research, No. 79.
Nordhaus, D. (1975) ‘The political business cycle’, Review of Economic Studies, Vol. 42, pp. 169-190.
Nordhaus, W. (1989) ‘Alternative Models to Political Business Cycles’, Brookings Papers on Economic Activity,
No. 2.
Paldam, M. (1978) ‘Is There An Electoral Cycle?’, Scandinavian Journal of Economics, Vol. 81, pp. 323-342.
Paldam, M. (1991) Politics matter after all: testing of Alesina’s theory of RE partisan cycles on data from 17
countries, Business cycles: theories, evidence and analysis, New York: Macmillan.
Parlement van de Duitse gemeenschap (2013) Welke bevoegdheden heeft de federale staat vandaag?, [Online],
Beschikbaar: http://www.dgparlament.be/nl/desktopdefault.aspx/tabid-2912/5472_read-3….
Phillips, A. (1958) ‘The relation between unemployment and the rate of change of money wage rates in the
United Kingdom’, Economica, Vol. 25, No. 100, pp. 283 -299.
Rogoff, K., (1990), ‘Equilibrium Political Budget Cycles’, The American Economic Review, Vol. 80, No. 1, pp. 21-
36.
Rogoff, K. & Sibert, A. (1988) ‘Elections and macroeconomic policy cycles’, The Review of Economic Studies, Vol.
55, No. 1 pp. 1 -16.
Schultz, T. (1969) ‘Secular Trends and Cyclical Behavior of Income Distribution in the United States: 1944-1965’,
in Soltow, L. Six Papers on the Size Distribution of Wealth and Income, NBER.
Stein, H. (1985) Presidential economics, New York: Simon and Schuster.
Stigler, G. (1973) ‘General economic conditions and national elections’, American Economic Review, papers and
proceedings, pp. 160-167.
Tabellini, G. & La Via, V. (1986) ‘Money deficit and public debt: an empirical investigation’, unpublished.
Taylor, J. (1980) ‘Aggregate dynamics and staggered contracts’, Journal of Political Economy, Vol. 89, pp. 1-23.
Tufte, E. (1978) Political control of the economy, Princeton, New Jersey: Princeton University Press.
Van Dalen, H. & Swank, O. (1996) ‘Government spending cycles: Ideological or opportunistic?’, Research Center
for Economic Policy (OCFEB), Tinbergen Rotterdam-Amsterdam Center for Economics (TRACE), Public Choice,
Vol. 89, pp.183-200.
Van Poeck, A. (2007) Economische politiek: Principes en ervaringen, Antwerpen: Garant.
Weintraub, R. (1978) ‘Congressional supervision of monetary policy’, Journal of Monetary Economics, Vol. 4,
No. 2, pp. 341-362.

Download scriptie (664.57 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2013