Devoir et sa valeur tripartite: étude centrée sur devoir épistémique dans les Aventures de Tintin

Jessica
Van de Weerd

 

Is moeten altijd dwang? Over Kuifje en denkende detectives

Zat jij als kind ook te neuzen in de boeken van Kuifje? Werd jij ook meegesleept door de spannende verhaallijnen? Behalve de intrigerende avonturen van de hoofdrolspeler, zijn deze strips ook interessant om heel andere redenen. Tijdens een van zijn avonturen zegt Kuifje het volgende:

« Le capitaine doit être sorti : on ne répond pas. »

Het werkwoord doit (“moet”) drukt in deze zin geen verplichting uit, maar een veronderstelling. Kuifje kreeg geen antwoord op zijn telefoontje naar de kapitein en veronderstelt dat deze niet thuis is. Hij is daar niet 100% zeker van, hij veronderstelt het.

Bovenstaand voorbeeld illustreert een gebruik van het “modaal” werkwoord devoir dat ik in mijn masterproef onderzocht heb. Een modaal werkwoord is een werkwoord dat een indicatie geeft over de relatie die de spreker heeft ten opzichte van de informatie die hij geeft: is hij zeker of onzeker over wat hij zegt? Devoir is een werkwoord dat, zoals geweten is, niet altijd een verplichting of dwang uitdrukt, maar ook soms een veronderstelling. Het is die uitdrukking van veronderstelling die ik in mijn scriptie bestudeerd heb.

In de Franse taalkunde is reeds heel veel onderzoek gedaan naar de graad van zekerheid die uitgedrukt wordt door een werkwoord als “devoir”. Wat minder is onderzocht, is diens gebruik als uiting van wat men “evidentialiteit” noemt. Deze term verwijst naar het proces dat voorafgaat aan het uiten van een veronderstelling van dit type. In dit proces spelen inferentie en gevolgtrekking een belangrijke rol.

Hoe vaak formuleren we zelf wel eens een veronderstelling als: “Mijn GSM moet nog op de tafel liggen, ik heb hem daar gisteren gelegd”. Maar hoe ziet het denkproces eruit dat leidt tot het besluit dat we uiteindelijk trekken en waarnaar we verwijzen door middel van het woordje moeten / devoir? Waarop baseren we ons om tot die conclusie te komen, hoe gebeurt dat en wat drukt zulk een conclusie dan precies uit? In mijn onderzoek heb ik geprobeerd antwoord te geven op deze vragen voor het Frans aan de hand van zinnen uit de 24 strips van Kuifje.

De keuze voor deze strips is gebaseerd op het feit dat dit type teksten op dit punt nog maar erg weinig onderzocht is, wat interessante perspectieven bood. Het volledig uitpluizen van alle strips gaf me 384 vormen van devoir, waarvan 162 van het zelfde type als het voorbeeld hierboven. Na zorgvuldig onderzoek van deze voorbeelden kwam ik tot volgende conclusies.

Twee elementen vormen de basis voor het formuleren van een conclusie. Het eerste element is wat men noemt de minor, dit is de concrete indicatie waarop de spreker zich baseert om zijn veronderstelling te uiten. Uit mijn onderzoek bleek dat de natuur van de indicaties onderverdeeld kan worden in twee grote groepen: zintuiglijk en niet-zintuiglijk. De groep van de zintuiglijke indicaties is veruit de grootste, wat vermoedelijk te maken heeft met het feit dat het om strips gaat, waar ook iets te zien is. Hierin bevinden zich zowel indicaties gebaseerd op wat men ziet, als op wat men hoort, proeft of voelt. Al deze concrete elementen waarop de personages hun veronderstellingen baseren kunnen op verschillende manieren uitgedrukt worden: voorzetselvoorwerp (« D’après le pendule, ils doivent bien être bas… »), bijzin van reden (« Il doit être fameusement enrhumé […] pour avoir une voix aussi nasillarde. »), onafhankelijke zin (« […] Sa chambre est vide !!! Il a dû sortir par la fenêtre. »), afbeelding, onomatopee (DZIING « […] Il a dû se produire un accident sur la route. ») en situationele context. Het tweede element waarop men zich baseert is wat men noemt een major, dit is een voorwaardelijke zin, gestoeld op een algemeen principe. Een voorbeeld van een major kan zijn: « Si le paquet tombe tout près de l'observateur, le bruit est très fort ». Het is ook mogelijk dat een major een dubbele implicatie inhoudt, zoals hier: « Si quelqu'un a une bouche très grande, sa voix est souvent forte et si une voix est forte, elle impressionne les autres ».

Wat betreft de eigenlijke inferentie of gevolgtrekking die leidt tot het besluit, heeft mijn onderzoek duidelijk gemaakt dat het mogelijk is om een onderscheid te maken tussen wat men noemt een “deductie” en een “abductie”, twee verschillende vormen van inferentie. Een abductie vertrekt meestal van een al dan niet vreemde situatie waarvoor men een oorzakelijke verklaring zoekt. Een deductie daarentegen is de tegenovergestelde redenering waarbij men een logisch gevolg afleidt. Uit de studie van mijn voorbeelden bleek dat een deductie in de strips van Kuifje vaker stoelt op niet-zintuiglijke indicaties, een abductie daarentegen stoelt vaker op zintuiglijke indicaties. Dat was iets dat in de taalkunde nog nooit zo was vastgesteld.

Wat betreft het derde element van het complexe proces van inferentie en gevolgtrekking, de veronderstelling zelf, is uit mijn onderzoek naar voor gekomen dat zulk een gevolgtrekking spontaan kan gebeuren, zonder enige aanleiding, of dat ze kan gebeuren naar aanleiding van een vraag van iemand of op basis van een situatie die wat uitleg vraagt. Erg verassend is dat bij een deductie de gevolgtrekking zowel uitgelokt kan zijn als spontaan; bij een abductie daarentegen blijkt de gevolgtrekking altijd uitgelokt te zijn. Wat de conclusie, gemotiveerd of spontaan, uitdrukt is erg variabel: een gevolg, een oorzaak, een identificatie, beoordeling of typering van iets of iemand, een voorspelling…

In mijn masterproef heb ik de drie grote stappen in het proces van inferentie in kaart proberen te brengen en dit op basis van een literair genre dat in de taalkunde nog relatief weinig onderzocht is: strips. Omwille van de specificiteit van dit genre, zijn er een aantal elementen naar voren gekomen die eigen zijn aan de strip : de realisatie van indicaties via afbeeldingen of via een onomatopee. Hoewel ik al een heel aantal zaken heb kunnen onderzoeken, zijn er nog erg veel pistes die verder onderzoek nodig hebben. Kuifje heeft ons dus al veel bijgebracht, maar kan ons nog veel meer bijbrengen!

Bibliografie

  1. Theoretische werken

BOIVIN, Marie Claude, 1998, « Compte rendu de : Kronning, Hans, 1996, Modalité, cognition et polysémie: sémantique du verbe modal devoir », Revue canadienne de linguistique, 43, 2, p.205-209.

CRISCO : http://www.crisco.unicaen.fr/des/

DENDALE, Patrick, 1994, « Devoir : marqueur modal ou évidentiel ? », Langue française, 102, p. 24-40.

DENDALE, Patrick, 1998, « Compte rendu de : Kronning, Hans, Modalité, cognition et polysémie : sémantique du verbe modal ‘devoir’, Uppsala, 1996. (Acta universitatis upsaliensis, 54, 200 pp.) », Verbum, XX, 3, p. 341-346.

DENDALE, Patrick, 1999, « ‘Devoir’ au conditionnel : valeur évidentio-modale et origine du conditionnel », Cahiers Chronos, 4, p.7-28.

DENDALE, Patrick, 2000, « Devoir épistémique à l'indicatif et au conditionnel : inférence ou prédiction? », in : Englebert, Annick e.a. (éds), 2000, Actes du XXIIe Congrès International de Linguistique et de Philologie Romanes, Bruxelles, 23-29 juillet 1998, Tübingen, Max Niemeyer Verlag, volume VII, p. 159-169.

DENDALE, Patrick, 2001, « Le futur conjectural versus devoir épistémique : différences de valeur et restrictions d'emploi », Le français moderne, 69, 1, p.1-20.

DENDALE, Patrick & DE MULDER, Walter, 1996, « Déduction ou abduction : le cas de devoir inférentiel », in : Guentchéva Zlatka (éd.), 1996, L'énonciation médiatisée, Louvain/Paris, Peeters (Bibliothèque de l'Information Grammaticale, 35), p.305-318.

DESCLES, Jean-Pierre & GUENTCHEVA, Zlatka, 2001, « La notion d'abduction et le verbe devoir "épistémique" », in : Dendale, Patrick & van der Auwera, Johan (éds), 2001, Les verbes modaux, Amsterdam, Rodopi, p. 103-122.

FRANTEXT : https://vpnua1.uantwerpen.be/+CSCO+00756767633A2F2F6A6A6A2E73656E6167726B672E7365++/scripts/regular/showps.exe?p=mainmain-menu.txt

HUOT, Hélène, 1974, Le verbe DEVOIR. Etude synchronique et diachronique, Paris, Klincksieck.

KRONNING, Hans, 1986, « Modalité, image d’univers et mondes possibles », Actes du XVIIIe Congrès International de Linguistique et de Philologie Romanes, Université de Trèves 1986, publiés par D. Kremer, tome II, Tübingen 1991, p. 410-419.

KRONNING, Hans, 1990, « Modalité et diachronie : du déontique à l’épistémique. L’évolution sémantique de debere/devoir », Actes du XIe Congrès des Romanistes Scandinaves, Trondheim, p. 301-312.

KRONNING, Hans, 1996, Modalité, cognition et polysémie : sémantique du verbe modal ‘devoir’, Uppsala, Stockholm, Almqvist & Wiksell International. (Studia Romanica Upsaliensia 54).

KRONNING, Hans, 2001a, « Nécessité et hypothèse : devoir non déontique au conditionnel », in : Dendale, P. & Tasmowski, L. (éds), 2001, Le conditionnel en français, Paris, Klincksieck, p. 251-276. (Recherches linguistiques, 25).

KRONNING, Hans, 2001b, « Pour une tripartition des emplois du modal ‘devoir’ », in : Dendale, P. & Van der Auwera, J. (éds), 2001, Les verbes modaux, Amsterdam & New York, Rodopi, p. 67-84. (Cahiers Chronos, 8).

KRONNING, Hans, 2002, « Le conditionnel ‘journalistique’ : médiation et modalisation épistémiques », Romansk forum, 16, 2, p. 561-575.

KRONNING, Hans, 2003, « Modalité et évidentialité », in : Birkelund, M., Boysen, G. & Kjærsgaard, P. S. (eds), 2003, Aspects de la Modalité, Tübingen, Max Niemeyer, Linguistische Arbeiten, 469, p. 131-151.

KRONNING, Hans, 2004 « Modalité et médiation épistémiques », in : Delamotte-Legrand, R. (éd.), 2004, La Médiation. Marquages en langue et en discours, Vol. 1 : Des faits de langue aux discours, Rouen, Publications de l’Université de Rouen, p. 34-65.

KRONNING, Hans, 2005, « Polyphonie, médiation et modalisation : le cas du conditionnel épistémique », in : Bres, J. et al. (éds), 2005, Dialogisme, polyphonie : approches linguistiques, Bruxelles, De Boeck. Duculot, p. 297-312.

KRONNING, Hans, 2007, « Les auxiliaires médiatifs en suédois à la lumière du conditionnel épistémique et du futur aléthique en français », in : Begioni, L. & Muller, Cl. (éds), 2007, Problèmes de sémantique et de syntaxe. Hommage à André Rousseau, Lille, Éditions du Conseil Scientifique de l’Université Charles-de-Gaule – Lille, 3, p. 287-309.

KRONNING, Hans, 2009 « Endossement épistémique et non-concordance des temps dans le discours indirect (libre) en français, en italien et en espagnol », in : Ahlstedt, E. & Söhrman, I. (éds), 2009, Paroles sur la langue. Études linguistiques et littéraires. Mélanges offerts au professeur Christina Heldner à l’occasion de son départ à la retraite, Göteborg, Acta Universitatis Gothoburgensis (Romanica Gothoburgensia LXIV), p. 79-94.

KRONNING, Hans, 2012, « Le conditionnel épistémique : propriétés et fonctions discursives », Langue française, 173, p. 83-97.

KRONNING, Hans, 2013 « Monstration, véridiction et polyphonie. Pour une théorie modale de la polyphonie », in : Chanay, H. de, Colas-Blaise, M. & Le Guern, O. (éds), 2013, Dire / montrer. Au cœur du sens, Chambéry, Éditions de l'Université de Savoie, Collection Langages, p. 93-115.

KRONNING, Hans, 2014, « Pour une linguistique contrastive variationnelle : le conditionnel épistémique d'emprunt en français, en italien et en espagnol », in : Helland, Hans Petter & Melklenborg Salvesen, Christine (éds), 2014, Affaire(s) de grammaire. Mélanges offerts à Marianne Hobæk Haff à l'occasion de ses soixante-cinq ans, Oslo, Novus Forlag, p. 67-90.

LE GOFF, Maryline & CARON, Jean, 1987, « Etude sémantique et expérimentale des verbes pouvoir et devoir », in : Fuchs, Catherine (éd.), 1987, L’ambiguïté et la paraphrase. Opérations linguistiques, processus cognitifs, traitements automatisés. Actes du colloque de Caen, 9-11 avril 1987, Caen, Centre de publications de l’université de Caen, p. 129-133.

MARQUE-PUCHEU, Christiane, 2001, « Valeurs de devoir dans les énoncés comportant selon N », in : Dendale, Patrick & Van der Auwera, Johan (éds), 2001, Les verbes modaux, Amsterdam, Rodopi, p. 84-101. (Cahiers Chronos, 8)

MEYER, Jean-Paul, 2012, « Tintin et le futur antérieur : de la conjecture à l’anaphore », in : Neveu, F., et al., (éd.), 2012, Actes du 3e Congrès Mondial de Linguistique Française, Paris, EDP-Sciences, p. 1877-1891.

ROBERT ÉLECTRONIQUE : https://vpnua1.ua.ac.be/+CSCO+0h756767633A2F2F74652E6F697172632E70627A++/

SUEUR, Jean-Pierre, 1975, Étude sémantique et syntaxique des verbes devoir et pouvoir, thèse de doctorat de l’université de Paris-X-Nanterre.

SUEUR, Jean-Pierre, 1977a, « À PROPOS DES RESTRICTIONS DE SELECTION : les infinitifs DEVOIR et POUVOIR », Linguisticae Investigationes, 1, 2, p. 375-410.

SUEUR, Jean-Pierre, 1977b, « Quantificateurs et modalités », Langages, 48, p. 84-99.

SUEUR, Jean-Pierre, 1978, « Adverbes de modalité et verbes modaux épistémiques », Recherches linguistiques, 5-6, p. 235-272.

SUEUR, Jean-Pierre, 1979, « Une analyse sémantique des verbes devoir et pouvoir », Le français moderne, 47, p. 97-120.

SUEUR, Jean-Pierre, 1983, « Les verbes modaux sont-ils ambigus ? », in : DAVID, J. & KLEIBER, G. (éds.), 1983, La notion sémantico-logique de modalité, Études publiées par le Centre d’Analyse Syntaxique, Université de Metz, extrait VIII, p. 165-182.

TASMOWSKI, Liliane, 1980, « Un devoir opérateur », Travaux de linguistique, 7, p. 43-58.

TLFi : http://atilf.atilf.fr

VAN DE WEERD, Jessica, 2013, La quasi-synonymie lexicale : le cas des connecteurs concessifs pourtant et toutefois, UAntwerpen, Mémoire de licence inédit.

VETTERS, Carl, & BARBET, Cécile 2006, « Les emplois temporels des verbes modaux en français: le cas de devoir », Cahiers de praxématique, 47, p. 191-214.


 

  1. Corpus

HERGÉ, 1999, Tintin au pays des soviets, Tournai, Casterman. (PS)

HERGÉ, 1974, Tintin au Congo, Tournai, Casterman. (TC)

HERGÉ, 1973, Tintin en Amérique, Tournai, Casterman. (TA)

HERGÉ, 1955, Les cigares du pharaon, Tournai, Casterman. (CP)

HERGÉ, 1974, Le lotus bleu, Tournai, Casterman. (LB)

HERGÉ, 1974, L’oreille cassée, Tournai, Casterman. (OC)

HERGÉ, 1984, L’île noire, Tournai, Casterman. (IN)

HERGÉ, 1975, Le sceptre d’Ottokar, Tournai, Casterman. (SO)

HERGÉ, 1981, Le crabe aux pinces d’or, Tournai, Casterman. (CO)

HERGÉ, 1974, L’étoile mystérieuse, Tournai, Casterman. (EM)

HERGÉ, 1974, Le secret de la Licorne, Tournai, Casterman. (SL)

HERGÉ, 1973, Le trésor de Rackham le Rouge, Tournai, Casterman. (TR)

HERGÉ, 1975, Les 7 boules de cristal, Tournai, Casterman. (SB)

HERGÉ, 1977, Le temple du soleil, Tournai, Casterman. (TS)

HERGÉ, 1977, Tintin au pays de l’or noir, Tournai, Casterman. (PO)

HERGÉ, 1981, Objectif lune, Tournai, Casterman. (OL)

HERGÉ, 1982, On a marché sur la lune, Tournai, Casterman. (ML)

HERGÉ, 1984, L’affaire Tournesol, Tournai, Casterman. (AT)

HERGÉ, 1986, Cokes en stock, Tournai, Casterman. (CS)

HERGÉ, 1960, Tintin au Tibet, Tournai, Casterman. (TT)

HERGÉ, 1963, Les bijoux de la Castafiore, Tournai, Casterman. (BC)

HERGÉ, 1968, Vol 714 pour Sydney, Tournai, Casterman. (VS)

HERGÉ, 1977, Tintin et les Picaros, Tournai, Casterman. (TP)

HERGÉ, 2004, Tintin et l’alph-art, Tournai, Casterman. (AA)

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2014