In theorie zijn risico's perfect wiskundig te berekenen, maar in het dagelijks leven houden we rekening met meer dan enkel cijfers. Zo vinden we risico's die we zelf nemen meer aanvaardbaar dan wanneer anderen net hetzelfde doen, en zullen we angstiger zijn voor risico's die we niet (helemaal) begrijpen. Niet iedereen zal een risico dus even groot inschatten, zelfs niet als het gaat om een kernramp zoals die in Fukushima: hoe we een risico inschatten, kan worden beïnvloed.
Is het mogelijk dat de mediakanalen onze inschatting van de mogelijke negatieve effecten van de kernramp beïnvloed hebben? Met andere woorden, is het mogelijk dat iemand denkt dat er (bijvoorbeeld) meer Belgen kanker zullen krijgen als gevolg van de Japanse kernramp, enkel omdat hij het nieuws gevolgd heeft op TV in plaats van op de radio?
1002 mensen vulden een vragenlijst in van het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN), en uit onderzoek van deze gegevens bleek dat drie kanalen een onmiskenbare invloed hadden. Ook onze tevredenheid met de berichtgeving en hoe lang we het nieuws over de kernramp gevolgd hebben, beïnvloedden onze beleving van de ramp. De media hadden dus wel degelijk een invloed.
Wie televisie aanduidde als een belangrijke informatiebron, dacht over het algemeen dat hij/zij meer risico liep door de mogelijke effecten die de Japanse kernramp zou kunnen hebben in België. Er zijn verschillende verklaringen te vinden voor dit fenomeen, waarvan de volgende twee het meest waarschijnlijk lijken te zijn: ten eerste heeft televisienieuws nu eenmaal niet de tijd om zeer uitgebreide informatie te geven. Hierdoor is het mogelijk dat kijkers bepaalde belangrijke details niet kennen, waardoor de situatie erger kan lijken dan ze eigenlijk is. Ten tweede is het mogelijk dat het de beelden zijn die ons bang maken. Zo is uit vroeger onderzoek gebleken dat beelden die “dichterbij komen” (doordat er wordt ingezoomd, bijvoorbeeld) als bedreigend worden ervaren. Het feit dat televisienieuws beelden heeft en radionieuws niet, zou kunnen verklaren waarom radionieuws niet gelinkt was aan hoger ingeschatte risico's, hoewel ook de radio niet veel tijd kan besteden aan een onderwerp in het nieuws.
Ook mensen die veel informatie haalden uit gesprekken met vrienden, familie of onbekenden, waren er over het algemeen van overtuigd dat ze meer risico liepen. Waarschijnlijk komt dit doordat mensen elkaar wel eens een gerucht durven vertellen, en er vaak informatie wordt doorverteld die niet volledig correct is. Mensen die hun oordeel op deze (verkeerde) informatie hebben gebaseerd, hebben de gevolgen in België waarschijnlijk veel erger ingeschat dan ze eigenlijk waren.
Facebook, Twitter, blogs, de websites van kranten, radio- en tv-stations en de websites van agentschappen hadden geen invloed op hoe men het risico heeft ervaren, maar de restcategorie van online bronnen (waarin YouTube zich bevond) had blijkbaar een geruststellend effect: wie veel gebruik maakte van deze bronnen heeft veel minder risico ervaren. Jammer genoeg werd enkel YouTube bij naam genoemd, waardoor het onmogelijk is om een verklaring te geven voor de hele categorie. Wat YouTube betreft: de site wordt over het algemeen vaker gebruikt voor entertainment dan voor informatie, en het is dus niet ondenkbaar dat (sommige) YouTube video's in het kader van een grappige clip de situatie als minder erg voorstelden.
Mensen die ontevreden waren met de berichtgeving van de media, dachten ook vaker dat zijzelf en Belgen in het algemeen veel negatieve effecten zouden ervaren door de kernramp. Bovendien zochten zij ook nog eens vaker hun toevlucht tot gesprekken met vrienden, familie of mensen op straat om toch informatie te krijgen over wat er precies aan de hand was. Maar zoals reeds gezegd, waren gesprekken met anderen ook gelinkt aan hogere risicoperceptie, en dus zullen deze mensen waarschijnlijk nog angstiger geworden zijn dan dat ze al waren.
Verder gingen mensen die ontevreden waren met het nieuws van de mainstream media ook vaker eens een kijkje gingen nemen op blogs en op de websites van overheidsinstanties en andere organisaties. In tegenstelling tot persoonlijke gesprekken hadden deze bronnen geen enkele invloed (noch positief, noch negatief) op hoe men de mogelijke gevolgen van de kernramp inschatte.
Wie het nieuws over de situatie in Fukushima langer volgde, was over het algemeen minder bezorgd. Dit kan misschien vreemd overkomen, aangezien er nog geregeld berichten verschijnen over nieuwe problemen in de getroffen kerncentrale. Toch heeft vorig onderzoek hier een verklaring voor: hoewel de ramp aanwezig bleef in het nieuws, nam het aantal berichten af over de tijd. Het verminderd aantal berichten zou ons – volgens de theorie althans – de indruk geven dat de situatie onder controle is en dat er minder te vrezen valt.
Hoewel de media dus duidelijk ons beeld van de kernramp in Fukushima hebben helpen vormen, betekent dit zeker niet dat de media almachtig zijn in het vormgeven van onze beleving. De belangrijkste voorspeller van hoe de risico's werden ervaren, was de algemene houding ten opzichte van kernenergie: voorstanders van kernenergie waren veel minder ongerust over de mogelijke negatieve gevolgen van de kernramp, terwijl tegenstanders juist angstiger waren.
Daarnaast had ook opleiding een belangrijke invloed: hoe hoger het diploma dat een persoon behaalde, hoe minder risico hij of zij heeft ervaren.
Conclusie
De media informeren ons niet alleen, ze beïnvloeden ons ook: hoe iemand de gevolgen van Fukushima precies inschat, zal verschillen naargelang het kanaal dat hij of zij gebruikte om informatie te krijgen, hoe tevreden die persoon was met de berichtgeving en hoe lang hij of zij aandacht besteed heeft aan het nieuws over Fukushima.
Gelukkig is het niet zo dat de media oneindig grote invloed op ons hebben – andere eigenschappen, zoals opleiding en onze houding ten opzichte van kernenergie, bepalen sterker hoe we denken over de ramp in Fukushima. Anderzijds is het wel opmerkelijk dat onze mening kan veranderen naargelang inkt of een beeldscherm ons hebben geïnformeerd.