De wijziging van de mini-instructie zoals vooropgesteld door het Justitieplan van minister Geens Gevolgen voor het ambt van de onderzoeksrechter

Kimberley
Leys

De verdwijning van het ambt van onderzoeksrechter?

Bij het uitwerken van zijn Justitieplannen kreeg Minister van Justitie Koen Geens in 2015 de onderzoeksrechter in het vizier: om de werklast van deze rechters te verlagen, voorziet hij de verruiming van de mini-instructie, een rechtsfiguur die sedert 1998 in ons Belgisch strafprocesrecht de uitvoering van ingrijpende onderzoekshandelingen ook mogelijk maakt in het opsporingsonderzoek.[1]

De evolutie van de mini-instructie, van zijn ontstaan tot zijn toekomstplannen vandaag, geeft perfect weer hoe het ambt van de onderzoeksrechter geëvolueerd is gedurende de voorbije 200 jaar. Het ambt van onderzoeksrechter staat steeds opnieuw ter discussie: voor de Wet Franchimont in 1998 weerklonk dat de onderzoeksrechter over een te uitgebreid bevoegdhedenpakket beschikte, wat risico op machtsmisbruik met zich meebracht. De tweeledige functie van de onderzoeksrechter, als lid van het politiewezen en als magistraat, werd eind jaren ‘90 door deze wet afgezwakt.

De bedoeling was daarna verder te evolueren naar de figuur van de rechter van onderzoek. Met het plan van Minister Geens zou deze evolutie een nieuwe doorstart kunnen nemen.

Rechter van onderzoek
De figuur van rechter van onderzoek kent een aantal pluspunten. Ten eerste  kan hij zich volledig toeleggen op zijn rechterlijke taak vermits hij niet meer de dagelijkse leiding over het onderzoek hoeft te voeren.  Een tweede voordeel is dat er geen verschil meer wordt gemaakt tussen opsporings- en gerechtelijk onderzoek, waardoor elke strafzaak op basis van dezelfde regels beoordeeld wordt.

Doch, dit eenduidig systeem kent eveneens enkele minpunten. Zo moet er ten eerste rekening worden gehouden met het feit dat het parket dan de opsporingsfuncties zou vervullen. Volgens sommige bronnen kan dit mogelijk een risico inhouden voor de onpartijdigheid van het onderzoek, aangezien het parket de vervolgende partij is.

Ten tweede moet er aandacht besteed worden  aan de eerbiediging van het principe van de scheiding der machten. Het parket of openbaar ministerie is namelijk een orgaan van de rechterlijke macht dat tegelijk deel uitmaakt van de uitvoerende macht.  Wanneer het parket wetgeving interpreteert en de strafvordering uitvoert op bevel van de overheid,  maakt het deel uit van de rechterlijke macht. De uitvoerende taak van het parket bestaat uit het waken over de toepassing van de wetgeving en  de bevordering hiervan.[2]    

Een derde nadeel is het gebrek aan opsporingsbevoegdheden van de rechter van onderzoek, waardoor hij zelf de geschiktheid van dwangmaatregelen niet grondig kan toetsen en een zorgvuldige belangenafweging in het gedrang komt.

Mini-instructie
De invoering van de mini-instructie ten tijde van de Wet Franchimont wordt nog steeds als positief ervaren. De creatie van deze figuur verminderde de werkdruk van de onderzoeksrechters zonder aan hun eigenlijke bevoegdheden te raken. Zo werd de mini-instructie gebruikt om niet-ingrijpende onderzoeksmaatregelen in eenvoudige dossiers te kunnen uitvoeren, zonder daarvoor een gerechtelijk onderzoek te moeten vorderen. De onderzoeksrechter gaf zijn machtiging tot opleggen van een dwangmaatregel aan de procureur des Konings die daarom verzocht, zodat die dwangmaatregel kon worden uitgevoerd tijdens het opsporingsonderzoek.  De mini-instructie is ideaal als middel ter aftoetsing of een dossier ernstig genoeg is om een gerechtelijk onderzoek in te stellen. Belangrijk element hierbij is het evocatierecht van de onderzoeksrechter. Dit evocatierecht houdt in dat de onderzoeksrechter de zaak naar zich toe mag trekken wanneer hij dit nodig acht, en ze autonoom kan omvormen tot een gerechtelijk onderzoek. De onderzoekshandelingen die ingrijpen in het privé-leven van personen, zoals de telefoontap, de huiszoeking en dergelijke, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de mini-instructie en vereisen een gerechtelijk onderzoek.

In de loop der jaren werd er steeds discussie gevoerd over de uitbreiding van de mini-instructie. Voorbeeld hiervan is het wetsvoorstel in 2014  dat de huiszoeking wou mogelijk maken via mini-instructie. Hoewel huiszoeking ingrijpt in het privé-leven van mensen, wordt deze onderzoeksmaatregel vaak gevorderd in eenvoudige dosssiers. Het is in veel gevallen enkel om iets te verifiëren, wat een gerechtelijk onderzoek niet tot een meerwaarde maakt.

Dit jaar is er opnieuw een voorstel om het toepassingsgebied van de mini-instructie uit te breiden, nu onder de vorm van het Justitieplan van minister Koen Geens. De bedoeling van de minister is een snellere strafprocedure, wat hij denkt te kunnen bereiken door de gerechtelijke onderzoeken naar de achtergrond te dringen.

De magistratuur staat echter niet volledig achter de plannen van minister Geens. Zowel onderzoeksrechters als parketmagistraten hebben hun bedenkingen.

De mogelijke impact van de uitbreiding van de mini-instructie op het ambt van de onderzoeksrechter kan dus twee richtingen uit. De eerste mogelijkheid is dat de bevoegdheden van de onderzoeksrechter worden uitgehold en zijn voornaamste taak het zetten van stempels ter goedkeuring wordt. Enkel voor aanhouding zou zijn tussenkomst nog noodzakelijk zijn. Hierdoor valt de belangrijkste controle weg op onpartijdig en onafhankelijk onderzoek.  Het risico bestaat dat het ambt van onderzoeksrechter uiteindelijk zelfs verdwijnt, en dat we evolueren naar een rechter van onderzoek. Voor deze ontwikkeling vrezen de onderzoeksrechters. De tweede opinie over de impact van de uitbreiding van de mini-instructie is die van de substituten. Zij geloven niet dat het ambt van onderzoeksrechter naar de achhtergrond zal verdwijnen. Ze verwachten zelfs dat er meer gerechtelijke onderzoeken zullen worden ingesteld, aangezien de huiszoeking als enige uitbreiding  interessant is voor het parket om via mini-instructie uit te voeren. Bovendien behoudt de onderzoeksrechter nog steeds zijn evocatierecht. Het behoud van de controle van de onderzoeksrechter op de eerbiediging van de rechten van verdediging is ook voor het parket van groot belang.

[1] K. Geens, Het justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, FOD Justitie, 2015, www.justitie.belgium.be/nl/binaries/Plan%20justitie_18maart_NL_tcm265-264636.pdf.

[2] X, Wat is het openbaar ministerie?, www.ommp.be/page/2288/1/wat_is_het_openbaar_ministerie.html.

 

Bibliografie

BibliografieWetgeving

Wetboek Strafvordering 1808.

Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, B.S. 6 maart 1921.

Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S. 14 augustus 1990.

Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, B.S. 22 december 1992.

Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden, B.S. 12 mei 2003.

Wet 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen betreffende de verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken, B.S. 8 april 2014.

Wetsvoorstel 9 januari 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat de uitbreiding van het mini-onderzoek tot de huiszoeking betreft, Parl. St. Kamer, 2013-2014, nr. 3281/001.

X,  Parlementair dossier Wetsvoorstel 9 januari 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat de uitbreiding van het mini-onderzoek tot de huiszoeking betreft, www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=flwb&language=nl&leftmenu=none&cfm=/site/wwwcfm/search/fiche.cfm?ID=54K0108&db=FLWB&legislat=54.

College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep, Wet van 12 maart 1998 (B.S. 2 april 1998) tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, 1 oktober 1998, Omzendbrief nr. COL 12/98, http://homeusers.brutele.be/cdc/justice/col9812n.pdf.

 

Rechtspraak

Cass. 30 juni 2009, AR P.09.0986.N.

Rechtsleer

BOVE, L. “Een mooi cadeau voor bendes”, De Tijd, 22 maart 2015, www.tijd.be/politiek_economie/belgie_federaal/Een_mooi_cadeau_voor_bendes.9614178-3136.art.

Byl, T.  persoonlijk gesprek, 2 april 2015.

College van Procureurs-generaal, College van Procureurs-generaal stelt jaarstatistiek 2013 van de correctionele parketten voor, Statistisch analisten van het Openbaar Ministerie, Brussel, 27 maart 2014, www.om-mp.be/stat/StatistiekenOMCorrectioneel_NL.pdf.

Decaigny, T. “Onderzoeksrechter of rechter van het onderzoek : elementen in het debat”, RW 2013-2014, nr. 24, (923)927.

DECLERCQ, R. Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 2007.

De Orde van Advocaten te Kortrijk, Sancties en nietigheden, Gent, Larcier, 2003, 481.

De Roy, C. en Vandromme, S.  Bijzondere opsporingsmethoden en aanverwante onderzoeksmethoden, Antwerpen, Intersentia, 2004, 122.

De Smet, B. “De omkadering van het gerechtelijk onderzoek na de Wet Franchimont”, in Dienst voor het strafrechterlijk beleid, Modernisering strafprocesrecht, www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=79&Itemid=103&lang=dutch.

De Smet, B. en Van Den Wijngaert, C.  Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen , Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2014, 1470.

Geens, K. Het justitieplan: een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid, FOD Justitie, 2015, www.justitie.belgium.be/nl/binaries/Plan%20justitie_18maart_NL_tcm265-264636.pdf.

Huybrechts, L. Twee jaar Wet Franchimont, Centrum voor beroepsvervolmaking in de Rechten, Antwerpen, Maklu, 2000.

Minnaert, M. Disfuncties en belangen van de burger, politie en justitie, integratie en reorganisatie, opsporing en onderzoeksrechter acht armen (octopus) rondom het gerechtelijk strafonderzoek , Gent, Mys en Breesch, 1998, 180.

O.R. RDP, Brussel, 12 februari 2003, 759.

Paermentier, H. Onderzoeksrechter of rechter van onderzoek?, Masterproef Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent, 2010-11, 146.

Peereboom, P. persoonlijk gesprek, 31 maart 2015.

X, Het vernieuwde strafprocesrecht,  een eerste commentaar bij de nieuwe wet van 12 maart 1998, Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten, Antwerpen, Maklu, 1998, 285.

X, persoonlijk gesprek, 7 mei 2015.

X. Wat is het openbaar ministerie?www.ommp.be/page/2288/1/wat_is_het_openbaar_ministerie.html

Van Linthout, P. persoonlijk gesprek, 3 april 2015.

Verbruggen, F. en Verstraeten, R. Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors , Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2012, 376.

Verstraeten, R.  Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 1372.

Verstraeten, R. “Raf Verstraeten stelt huidig systeem burgerlijke partijstelling in vraag”, Juristenkrant, 2011, www.legalworld.be/legalworld/Raf-verstraeten-stelt-huidig-systeem-burgerlijke-partijstelling-in-vraag.html?LangType=2067.

Universiteit of Hogeschool
UC Leuven-Limburg
Thesis jaar
2015