“Beste Bart De Wever, (…) Als u ons laster verwijt, bent u verplicht om duidelijk te maken waar onze berichtgeving “in strijd met de waarheid” is. Doet u dat niet, dan kunnen we het verwijt evengoed omdraaien en u beschuldigen van laster en eerroof.”
Zo schreef Karl van den Broeck op 27 september laatstleden in een opiniestuk op nieuwssite Apache. De site heeft zich vastgebeten in een corruptiezaak waarbij voorname Antwerpse NVA-ers betrokken zouden zijn. Deze zomer werd ook een groot deel van de Gentse beau monde in verlegenheid gebracht toen het faillissement van investeringsbank Optima gepaard ging met beschuldigingen van belangenvermenging en corruptie. Tel daarbij de herinnering aan de Agusta-affaire van de jaren 1990 en ’s grootvaders verhalen over “den RTT” op en er wordt iets duidelijk: corruptie is een aanhoudend en relevant probleem.
Het hier gevoerde onderzoek is aangevat vanuit een verlangen één van de oorzaken van een belangrijk hedendaags probleem te onderzoeken: het afgenomen vertrouwen in de democratie. Een belangrijke vaststelling van reeds gevoerd onderzoek is dat het vertrouwen van de burgers in de politiek sterk ondermijnd wordt door zaken van corruptie en belangenvermenging. Specifiek voor België heeft een golf corruptieschandalen sinds de jaren 1970 de goede reputatie van overheid en politiek ondermijnd. Tegen het einde van de 20e eeuw was het zo erg gesteld dat België binnen de EU slechts Italië moest laten voorgaan in de Corruptieperceptie-index (die de mate meet waarin de bevolking denkt dat er veel corruptie binnen het overheidsbestel is). Corruptie en belangenvermenging zijn fenomenen die samenlevingen – zowel democratische als ondemocratische – steeds geplaagd hebben en zullen plagen. Als wetenschappers kunnen we echter wel de oorzaken, symptomen en uitingen van corruptie en belangenvermenging proberen blootleggen. Zo kunnen we beleidsvoerders in staat te stellen de wetgeving en controlemechanismen aan te passen om de fenomenen op efficiënte(re) wijze te voorkomen.
Het is daarom het doel van dit werk een historische corruptiezaak bloot te leggen in al haar aspecten. Het onderzoek kan als op zichzelf staand werk gelezen worden maar het was de uitdrukkelijke bedoeling van de auteur een bijdrage te leveren aan de discipline van corruptie-onderzoek door één casus in detail te bloot te leggen, te beschrijven en kenmerken en conclusies te formuleren die door toekomstige onderzoekers (liefst in vergelijking met andere soortgelijke onderzoeken) gebruikt kunnen worden. De keuze voor een zaak uit de jaren 1920 werd gemaakt vanuit praktische overwegingen. Enerzijds is de periode nog nabij genoeg om vergelijking met hedendaagse democratische Europese landen toe te staan. De Belgische democratie stond nog in haar kinderschoenen (het algemeen enkelvoudig mannelijk kiesrecht was nog maar enkele jaren van kracht en vrouwen mochten nog niet stemmen. De democratische instituties als partijen, vakbonden en beroepsorganisaties waren nog in volle ontwikkeling). De basisstructuren van het land kwamen wel in grote mate overeen met de huidige en er is grote continuïteit in instellingen en vormgeving van de politieke en administratieve wereld. Anderzijds ligt de zaak ver genoeg in het verleden om een vrij gemakkelijke toegankelijkheid van de archieven te verzekeren en de privésfeer van nog levende mensen te respecteren.
De zaak in kwestie draaide om André Frick. Deze hooggeplaatste ambtenaar kwam in 1927 in de schijnwerpers te staan toen La Libre Belgique hem ervan beschuldigde met de naoorlogse herstelbetalingen gefraudeerd te hebben. Hij zou - omgekocht door Duitse bedrijven – de verkoop van industrieproducten gedwarsboomd hebben en de Belgische staat en industrie veel geld gekost hebben. Zodoende zou hij bepaalde Duitse bedrijven een groot concurrentievoordeel geboden hebben en België op allerlei manieren schade toegebracht hebben in een erg moeilijke periode van naoorlogse wederopbouw.
De auteur vertrok van dit artikel voor een onderzoek waarin hij de zaak in al haar aspecten hoopte bloot te leggen en nuttige conclusies hoopte te trekken. Hij liet zich hierbij leiden door bepaalde onderzoeksvragen. Ten eerste moest achterhaald worden hoe André Frick zijn functie verkregen had. Was hij via ingewikkelde selectieprocedures de meest geschikte kandidaat bevonden of was hij aan zijn job geraakt op andere manieren? Ten tweede moest achterhaald worden hoe het netwerk van Fricks medeplichtigen in elkaar zat. Ging het om één omgekochte ambtenaar of werkte Frick met medeplichtigen? Als dit laatste het geval was, moesten zij allemaal geïdentificeerd worden. Ten derde moest het motief van alle betrokkenen achterhaald worden. Het vermoeden was logischerwijze dat het om financiële motieven ging. Ten vierde moest de werkwijze van Frick getraceerd worden. De auteur moest achterhalen hoe Frick de omstandigheden ernaar schikte om zijn handel ongestoord te kunnen aanvatten, hoe hij de fraude met overheidsmiddelen uitvoerde en hoe hij eventuele controlemechanismen omzeilde. Ten vijfde moest achterhaald worden hoe het dan toch mogelijk was de dader(s) bij de kraag te vatten en tot slot moest onderzocht worden wat de gevolgen van de zaak waren, op persoonlijk en institutioneel niveau.
Om deze vragen op te lossen, moest vertrokken worden van het artikel van La Libre. De daar gevonden informatie werd vervolgens getoetst aan de primaire bronnen. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de archieven van de Commissie voor Herstel, de privé-archieven van minister van Financiën Georges Theunis en de gerechtelijke stukken rond de veroordeling en opsluiting van André Frick. Waar er geen hypothesen van La Libre waren om van te vertrekken, heeft de auteur puur op de bronnen en op zijn eigen analystische inzicht moeten vertrouwen.
Door deze vragen op te lossen, konden enkele belangrijke resultaten worden afgeleid. Zo vond het onderzoek dat de deur naar de corruptiezaak opengezet was door de benoeming van Frick, een benoeming die op zij minst weinig integer genoemd mag worden. Via primaire bronnen kon de auteur aantonen dat Frick de functie niet toegewezen gekregen had omdat hij de meest geschikte kandidaat was maar omdat hij zijn familierelaties had kunnen gebruiken (hij was schoonzoon van de kabinetschef van de minister van Financiën). Daarnaast kon ook een volledig netwerk van betrokkenen blootgelegd worden. Het bleek hierbij niet enkel om de heer Frick te gaan, maar ook om een nauw met hem samenwerkende ambtenaar, twaalf ingehuurde verkoopfirma’s, en een liaisonfiguur met de Duitse bedrijven. De vraag over de motieven kon beantwoord woorden met cijfers over de verloning van de verkoopfirma’s en met schattingen over de financiële winst van Frick en de bedrijven. Qua werkwijze werd gedetailleerd in kaart gebracht hoe Frick zich in een positie van almacht over de kleurstoffenverkopen kan manoeuvreren, hoe hij een netwerk van medeplichtigen kon opbouwen en bovenal, hoe hij de controle van superieuren en externen systematisch te slim af kon zijn. Rond de ontdekking van de zaak kon een hypothese geformuleerd worden, en de gevolgen van de zaak konden aan de hand van wetenschappelijke literatuur genoemd worden.
De scriptie biedt toekomstige onderzoekers een grondig en kritisch gevoerde detailstudie met heel wat potentieel voor toekomstige vergelijkende en analytische onderzoeken. De auteur hoopt zo bijgedragen te hebben aan de wetenschappelijke studie van corruptie in België, in de hoop via een beter begrip een betere bestrijding mogelijk te maken.
Bronnen
BRUSSEL, ALGEMEEN RIJKSARCHIEF
Ministerie van Financiën Thesaurie
Personeel Blok 1650
128 Belgische Diensten voor Herstel: Personeelsdossiers
Dossier Frick, André
Dossier Leysens, Pierre Archief Georges Theunis, 1915-1968
304 Kleurstoffen en Farmaceutische Producten, 1920-1925
F61 Farmaceutische Producten
F63 Liquidatie van Rekeningen van de “Nationale
Farmaceutische” F64 Kleurstoffen
F66 Leveringen in Natura; Kleurstoffen en Farmaceutische Producten
350 Algemene Directie van de Belgische Diensten voor Herstel en Herstelbetalingen in Natura
Commissie voor Herstel (1918-1931)
1504 Correspondentie met betrekking tot maandelijkse productielijsten van kleurstoffen in de Duitse fabrieken voor 1920 en 1921.
1508 Correspondentie met betrekking tot Belgische opeisingen van kleur- stoffen. Maart 1921-april 1922.
1515 Correspondente en nota’s betreffende de levering van kleurstoffen aan België. November 1921-maart 1922.
1522 Correspondentie met betrekking tot Belgische en Duitse bedrijven die betrokken waren bij de 1e leveringen van kleurstoffen. Maart 1921-maart 1922
BRUSSEL, RIJKSARCHIEF DEPOT JOSEPH CUVELIER
Archief van de Rechtbank van Eerste Aanleg: Vonnissenrol
1931
658 Vonnis van André Frick en Rosine Braakensiek
Gevangenis Sint-Gillis
Antropologisch Laboratorium 66
Dossier 5940: André Charles Roger Frick KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
Bulletins van Schriftelijke Vragen en Antwoorden
8 april 1924, p. 239, Antwoord nr. 111.
Parlementaire handelingen
Vergadering van 10 februari 1931 (geraadpleegd op 1 maart 2016 via http://www3.dekamer.be/digidocanha/K0039/K00390881/K00390881.P DF).
BRUSSEL, KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK VAN BELGIË
La Libre Belgique
Donderdag 5 april 1927, p. 1, Kolommen 3 en 4. Zondag 13 januari 1929, p. 1,
ONLINE GECONSULTEERDE BRONNEN
Verdrag van Versailles
108
DEEL VI
Artikel 231
Artikel 232 Artikel 233 Artikel 235 Artikel 237 Artikel 240
ANNEX II
Belgisch Strafwetboek
Bibliografie
ARMSTRONG, (H.E.). “Chemical Industry and Carl Duisberg”. In: Nature, Vol. 135 (1935), Nr. 3425, pp. 1021-1025.
BAUDHUIN (F.). Histoire Économique de la Belgique 1914-1939. Brussel, Établissements Émile Bruylandt, 1946, 2 dln, 433 p + 419 p.
BEAUFAYS (J.). Les Partis Catholiques en Belgique et aux Pays-Bas 1918-1958. Brussel, Etablissements Emile Bruylant, 778 p.
BORKIN (J.). The Crime and Punishment of I.G. Farben. London, André Deutsch, 1978, 250 p.
BULL (M.J.) en NEWELL (J.L.), eds. Corruption in Contemporary Politics. Basingstoke, Palgrave
Macmillan, 2003, 274 p.
CBCD. “Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie.” In: <http://www.politie.be/ fed/nl/over-ons/centrale-directies/centrale-dienst-voor-de-bestrijding-van-corruptie-cdbc>, geraadpleegd op 24.07.2016.
DEPOORTERE (R.). Commission des réparations (1918-1931). Inventaire. Brussel, Het Rijksarchief in België, 198 p.
DEPOORTERE (R.). La Question des Réparations Allemandes dans la Politique Étrangère de la Belgique après la Première Guerre Mondiale 1919-1925. Brussel, Académie Royale de Belgique, 1997, 440 p.
DE RAEYMAKER (O.). België’s Internationaal Beleid, 1919-1939. Leuven, Standaard-Boekhandel, 1945, 561 p.
DE SCHAEPDRIJVER (S.). De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen, Houtekiet, 2013, 383 p.
DESMAELE (B.). Le Ministère des Finances. Étude de l’évolution structurelle de l’administration centrale et de ses organes consultantes. Première partie: 1831-1945. Brussel, 1990, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchieven in de Provincies. Miscellanea Archivistica Studia 9, 239 p.
DORNER (M.). “Early Dye History And The Introduction of Synthetic Dyes Before The 1870s.” In: <http://www.smith.edu/hsc/silk/papers/dorner.html >, geraadpleegd op 15.07.2016.
DUBOIS (J.E.). Generals in Grey Suits. The Directors of the International ‘I.G. FARBEN’ Cartel, their conspiracy and trial at Nuremberg. Londen, The Bodley Head, 1953, 374 p.
109
GERARD (E.). Documenten over de Katholieke Partijorganisatie in België (1920-1922, 1931-1933). Leuven, Editions Nauwelaerts, 1981, 284 p.
GERARD (E.). De Katholieke Partij in crisis. Partijpolitiek leven in België (1918-1940). Leuven, Kritak, 1985, 548 p.
GLASER-SCHMIDT (E.). “Foreign Trade Strategies of I.G. Farben after World War I.” In: Business and Economic History, Vol. 23 (1994), nr. 1, pp. 201-211.
GORAN (M.). “The Present-Day Significance of Fritz Haber”. In: American Scientist, Vol. 35 (1947), 3, pp. 400-403.
GORAN (M.). The Story of Fritz Haber. Norman, University of Oklahoma Press, 1967, 212 p. HÖJER (C.H.). Le Régime Parlementaire Belge de 1918 à 1940. Brussel, C.R.I.S.P., 1969, 373 p.
JEFFREYS (D.). Het Kartel van de Hel. IG Farben, de Nazi’s en de Holocaust. Amsterdam, De Bezige Bij, 2009, 591 p.
KIRSCHEN (E.S.). “La Corruption.” In: Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques, 5e serie, 61, 1975, pp. 329-343.
LELOUP (G.). Non Pas un Pouvoir Illusoire: Ontstaan, Rol en (On)macht van het Rekenhof (1814- 1939). Gent, universiteit Gent, 2013, 2 dln., 574 p. + 718 p. (Doctoraatsthesis universiteit Gent; promotor: prof. dr. Luc François).
LUYKX (T.). Politieke Geschiedenis van België. Amsterdam/Brussel, Elsevier, 1973, 706 p.
LUYKX (T.) en PLATEL (M.). Politieke Geschiedenis van België. Antwerpen, Kluwer
Rechtswetenschappen, 1985, 2 dln, 404 + 1011 p.
MARKS (S.). Innocent Abroad. Belgium at the Paris Peace Conference of 1919. Chapel Hill, The University of North Carolina Press, 1981, 461 p.
MARKS (S.). The Illusion of Peace: International Relations in Europe, 1918-1933. New York, St. Martin’s Press, 1976, 224 p.
MYRDAL (G.). Asian Drama, An Enquiry Into The Poverty of Nations. Random House, New York, 1968, 2 dln, 2284 p.
SASULY (R.). IG Farben. New York, Boni & Gaer, 1947, 312 p.
SHEPHERD (H.L.). The Monetary Experience of Belgium, 1914-1936. Princeton, Princeton University
Press, 1936, 271 p.
SILVERMAN (D.). Reconstructing Europe after the Great War. Londen, Harvard University Press, 1982, 347 p.
SIMON (C.A.). Le Parti Catholique Belge 1830-1945. Brussel, La Renaissance du Livre, 1958, 155 p. TRACHTENBERG (M.). Reparation in World Politics. New York, Columbia University, 1980, 423 p.
110
VANDENBERGHE (H.). “Fraude: wie doet het, waarom, en wie wordt er beter van?” In: Studiedag De Revisor en de Financiële Criminaliteit: “Fraude, witwassen en corruptie.” Brussel, Instituut der Bedrijfrevisoren, 1998.
VANDER VENNET (R.). Bank- en Financiewezen (Financiële Instellingen en Markten). Gent, Universiteit Gent, 2013, 238 p.
VAN DE VOORDE (A.). De Penningmeesters van de Wetstraat: het ministerie van Financiën en al zijn ministers tussen 1831 en 2005. Met biografieën van Jules Malou, Walthère Frère-Orban, Auguste Beernaert, Camille Gutt en Gaston Eyskens. Tielt, Lannoo, 2005, 229 p.
YANTE (J.-M.). “La corruption dans l’administration belge aux XIXe et XXe siècles.” In: TIIHONEN (S.), ed. The History of Corruption in Central Government. Brussel, International Institute of Administrative Sciences, 2003, 228 p.