Ik spreek, dus ik schrijf! De missing link in de taalgeschiedenis

Eline
Lismont

 

Het is het jaar 1810. Napoleon Bonaparte heerst al geruime tijd over de Nederlanden en annexeert het gebied bij zijn Empire. Bijgevolg is het taallandschap doordrongen van de Franse taal, terwijl het Nederlands onderdrukt wordt. Volgens sommige bronnen lijkt deze Germaanse taal zelfs op haar dood af te stevenen. Op dat moment is er immers geen standaardtaal in Vlaanderen en spreekt de gewone bevolking enkel dialect. Dat is althans wat de talige naslagwerken ons vertellen. Maar klopt deze visie wel? En was het Nederlands in de negentiende eeuw echt zo primitief? Tot dusver verwaarloosde documenten lijken in ieder geval het tegendeel te bewijzen.

Exit Hebban olla vogala? 

Ik hoor u al denken: “Klopt er dan wel iets van de Nederlandse taalgeschiedenis?". Geen paniek; de talige naslagwerken die u raadpleegt, zijn betrouwbaar. Maar toch zijn ze dikwijls onvolledig.

Het is namelijk zo dat de traditionele geschiedenis van een taal vooral rekening houdt met geschriften van mannen uit de hogere lagen van de maatschappij. En natuurlijk wisten geschoolde eliteburgers hoe ze foutloos moesten schrijven, zowel in het Frans als in het Nederlands. Maar het aandeel van deze hoge klasse was destijds beperkt tot vijf procent van de totale bevolking. Andere teksten, afkomstig van de lagere en middenklasse van de maatschappij, werden niet in beschouwing genomen bij het opstellen van dergelijke naslagwerken. Het beeld dat we via de klassieke taalgeschiedenissen verkrijgen is dan ook incompleet. 

Een historische reconstructie 

Aan de Vrije Universiteit Brussel wordt al meerdere decennia onderzoek gevoerd naar de veranderingen die het Nederlands in het verleden onderging. In het bijzonder wordt er gekeken naar de taal van niet geschoolde personen. Men tracht zo veel mogelijk verschillende bronnen te onderzoeken uit alle sociale lagen, zowel van mannelijke als vrouwelijke schrijvers. Op basis hiervan probeert men patronen en evoluties te herkennen, om zo het ouderwetse beeld van de taalgeschiedenis bij te stellen. 

Het is dus binnen het onderzoeksveld van de historische sociolinguïstiek dat deze masterscriptie gesitueerd kan worden. Handgeschreven documenten van jonge mannen uit de vroege negentiende eeuw vormden het corpus voor een onderzoek onder begeleiding van prof. dr. Rik Vosters. Meer bepaald gaat het over reisverslagen die Napoleonsoldaten bijhielden tijdens hun legerdienst. Op deze manier werd onderzocht in hoeverre de mannen op de hoogte waren van de toenmalige spellings- en grammaticaregels. 

Anno 1810

De keuze voor bronnen van twee soortgelijke soldaten staat toe hun taal zo goed mogelijk te analyseren. Beide mannen waren afkomstig uit de middenklasse van de maatschappij en hadden een opleiding genoten. Enerzijds konden we dus verwachten dat ze in zekere mate op de hoogte zouden zijn van de negentiende-eeuwse taalnormen. Dit zou dan ook moeten blijken uit hun reisverslag. Met name door hun gebruik van typische kenmerken van de schrijftaal. Denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van leestekens, wat enkel voorkomt in een geschreven tekst. 

Anderzijds zijn zulke soldaten minder geoefend in de schrijfpraktijk. Het is niet verrassend dat deze lager geschoolde burgers weinig tot niet vertrouwd zijn met de taalregels. Dit kan zich uiten in een geschreven taalgebruik dat op de gesproken variëteit gebaseerd is. Vaak kunnen dergelijke spreektalige elementen geplaatst worden in het dialect van de schrijver. Een voorbeeld hiervan is het weglaten van de letter aan het einde van een woord, zoals je dat vandaag ook regelmatig hoort in de spreektaal van iemand die afkomstig is uit Limburg of Vlaams-Brabant. 

De taal achter het schild 

Uit de resultaten van onze analyse komen enkele interessante bevindingen naar voren. In de eerste plaats wordt duidelijk dat de soldaten uit de middenklasse van de maatschappij wisten dat het gebruik van hun eigen dialect ongepast was in een geschreven tekst. In de twee reisverslagen kunnen we dus slechts in beperkte mate spreektalige elementen terugvinden. Bovendien werden sommige woorden doorstreept en vervangen door een meer gepaste, formele variant. Één soldaat koos er zelfs voor het verslag bij zijn thuiskomst over te schrijven en te verbeteren. Deze correcties zorgden er allicht voor dat het reisverhaal meer kenmerken van de schrijftaal bevatte. Het valt daarenboven ook op dat beide mannen bepaalde taalkundige constructies proberen te vermijden. Vooral dan als de manier van formuleren als ‘gedateerd’ werd beschouwd door grammatici. 

Al deze bevindingen bevestigen dat de jongemannen hun best doen om aan de regels van de Nederlandse taal te voldoen. Dit lukt wel niet altijd even goed, want soms sluipt er een dialectische uiting in hun relaas. Zo spelt een schrijver een woord eerst correct en later noteert hij de spreektalige - en dus foutieve - vorm in zijn verslag. Toch zijn dergelijke voorbeelden slechts minimaal aanwezig in de onderzochte manuscripten. 

Hoe geletterd waren we nu echt? 

Het lijdt dus geen twijfel dat het klassieke beeld van de taalgeschiedenis moet worden aangevuld. Uit deze masterscriptie blijkt immers dat niet enkel de elite op de hoogte was van taalnormen. Ook schrijvers uit de middenklasse van de maatschappij wisten duidelijk hoe ze de taalregels moesten verwerken in hun schrijfpraktijk. Hierdoor was het dialect nagenoeg niet aanwezig in de onderzochte reisverslagen. 

Dit is ook al uit eerder onderzoek gebleken. Het idee dat enkel de bourgeoisie de taalnormen beheerste, is dus een mythe. Door bronnen uit alle sociale lagen te bestuderen, kunnen we bevestigen dat het Nederlands in de negentiende eeuw helemaal niet zo rudimentair was als vaak gedacht wordt. 

In ieder geval vult deze masterscriptie een stukje aan van een immens grote puzzel: de volledige taalgeschiedenis. Hoewel verwaarloosde bronnen misschien de moeilijkere puzzelstukjes zijn, waar we niet meteen een plaats voor vinden, blijkt nogmaals dat ze essentieel zijn om de weergave van de taalgeschiedenis af te werken. De taal van de hoge klasse mag dan wel de rand van de puzzel zijn, de invulling ervan is minstens even belangrijk. 

Bibliografie

Auer, A., Peersman C., Pickl S., Rutten G., & Vosters R. (2015). Historical sociolinguistics: the field and its future. Journal of Historical Sociolinguistics, 1(1), 1-12.

Barbiers, S., Van der Auwera, J., Bennis, H., Boef, E., De Vogelaer, G., & Van der Ham, M. (2008). Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Bergs, A. (2012). The Uniformitarian Principle and the Risk of Anachronisms in Language and Social History. In Hernandez-Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.), The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.80-98). New Jersey: Blackwell Publishing.

Bertaud, J.P. (1992). Histoire de Consulat et de l’Empire. Chronologie commentée. Parijs: Librairie Académique Perrin.

Bloemhoff, H., & Nijkeuter, H. (2004). Taal in stad en land. Drents. Den Haag: Sdu uitgevers.

Bontekoe, W.Y. (1971). Iournael, ofte Gedenckwaerdighe beschrijvinghe vande Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn. Amsterdam: Van Kampen.

Booij, G. (1995). The phonology of Dutch. Oxford: Clarendon Press.

Boonen, U. (2012). Volgordevariatie in twee- en meerledige hypotactische en paratactische werkwoordclusters in Middelnederlandse oorkonden. Taal & Tongval, 64, 11-40.

Burridge, K. (1993). Syntactic Change in Germanic. Aspects of language change in Germanic with particular reference to Middle Dutch. Amsterdam: Benjamins.

Coussé, E. (2003). Volgordevariatie en herinterpretatie van de tweeledige werkwoordelijke eindgroep in de bijzin. Taal & Tongval 55, 138-156.

Coussé, E. & De Sutter, G. (2012). De historische wortels van de rode en groene volgorde in het Nederlands. Taal & Tongval 64, 73-102.

Culpeper, J. & Kytö, M. (2010). Early Modern English dialogues: spoken interaction as writing. Cambridge: Cambridge University Press.

De Bonth, R., L. van Driel, J. Komen, J. van der Horst, M. Mooijaart & R. Tempelaars (1997). 6. Nieuwnederlands (circa 1650-1880). In: Van den Toorn, M.C., W.J.J. Pijnenburg, J.A. van Leuvensteijn & J.M. van der Horst (red.) (1997). Geschiedenis van de Nederlandse taal (pp.361- 453). Amsterdam: University Press.

De Meersman, A. (1990). Bijzinsvolgorde in de tweeledige ww-groepen. Een verkennende historische schets. Taal & Tongval 42, 152-185.

De Sutter, G. (2005). Rood, groen, corpus! Een taalgebruiksgebaseerde analyse van woordvolgordevariatie in tweeledige werkwoordelijke eindgroepen [doctoraatsproefschrift]. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Letteren.

De Wulf, C. (2003), Procope van de h-. Taal & Tongval 2, 216-231.



De Wulf, C. & Taeldeman, J. (2001). Apocope en insertie van –n na sjwa in de zuidelijke Nederlandse dialecten: conditionering en geografie. Taal & Tongval 14, 7-51.



Dekker, R. (1993). Wat zijn egodocumenten?. Indische Letteren 8, 103-112.



Den spyegel der Salicheyt van Elckerlijk. (1979). Antwerpen: De Nederlandse Boekhandel.

Duinhoven, A.M. (1998). Concurrerende volgordepatronen in de werkwoordgroep. Nederlandse Taalkunde 2, 96-119.



Elspaß, S. (2012). The Use of Private Letters and Diaries in Sociolinguistic Investigation. In

Hernandez-Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.), The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.156-169). New Jersey: Blackwell Publishing.



Elspaß, S., Langer, N., Scharloth, J., & Vandenbussche, W. (red.). (2007). Germanic Language Histories ‘from Below’ (1700-2000). Berlijn/ New York: De Gruyter.



Goeman, T., Van Oostendorp, M., Van Reenen, P., Koornwinder, O., Van den Berg, B., & Van Reenen, A. (2008). Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten Deel II. Amsterdam: Amsterdam University Press.



Haeseryn, W. (1990). Syntactische normen in het Nederlands. Een empirisch onderzoek naar volgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep [doctoraatsproefschrift]. Nijmegen: Radboud Universiteit Faculteit der Letteren.



Haeseryn, W., Geerts, G., & Romijn, K. (1997). Algemene Nederlandse spraakkunst. Groningen: Nijhoff.

Hernández-Campoy, J.M. & Schilling, N. (2012). The Application of the Quantitative Paradigm to Historical Sociolinguistics: Problems with the Generalizability Principle. In Hernandez- Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.), The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.63-79). New Jersey: Blackwell Publishing.

Hulme, P. & Youngs, T. (2002). The Cambridge Companion to Travel Writing. Cambridge: Cambridge University Press.

Irvine, J. T., & Gal, S. (2000). Language ideology and linguistic differentiation. In P. V. Kroskrity (red.), Regimes of language. Ideologies, polities, and identities (pp.35–83). Santa Fe: School of American Research Press.

Koch, P. & Oesterreicher, W. (1985). Sprache der Nähe – Sprache der Distanz. Mündlichkeit und Schriftlichkeit im Spannungsfeld von Sprachtheorie und Sprachgeschichte. Romanistisches Jahrbuch 36, 15-43.

Krol, E. (2002). Gekidnapte elitezoontjes: over de gardes d’honneur 1815 van D.H. ten Kate van Loo. Literatuur 19 (2), 77-86.

Labov, W. (1972). Sociolinguistic patterns. Philadelphia, PA: University of Pennsylvania Press. Labov, W. (1994). Principles oflinguistic change. Volume 1: Internal factors. Oxford: Blackwell.

Labov, W. (2001). Principles oflinguistic change. Volume 1: Internal factors. Oxford: Blackwell.

Labov, W. (2001). Principles ofLinguistic Change. Volume 2: Social Factors. Oxford: Blackwell.

Martineau, F. & Tailleur, S. (2014). From local to supra-local. Hybridity in French written documents from the nineteenth century. In Rutten, G., Vosters, R., & Vandenbussche, W. (red.), Norms and usage in Language History, 1600-1900. A Sociolinguistic and comparative perspective (pp.223-247). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.

Marynissen, A. (2004). De conditionering van de sjwa-apocope bij zijn ontstaan in het Middelnederlands. In: De Caluwe, J., De Schutter, G., Devos, M. & Van Keymeulen, J. (red.), Schatbewaarder van de Taal. Johan Taeldeman. Liber Amicorum (pp.609-620). Gent: Academia Press.

Milroy, J. (2012). Sociolinguistics and Ideologies in Language History. In Hernandez-Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.), The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.571-584).New Jersey: Blackwell Publishing.

Nevalainen, T. & Raumolin-Brunberg, H. (2012). Historical Sociolinguistics: Origins, Motivations, and Paradigms. In Hernandez-Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.),The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.22-40). New Jersey: Blackwell Publishing.

Nijkeuter, H. (2001). De pen gewijd aan Drenthe’s dierbaren grond. Literaire bedrijvigheid in de Olde Lantschap, 1816-1956 [doctoraatsproefschrift]. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Letteren.

Nobels, J.M.P. (2013). (Extra)ordinary Letters: A View from Below on Seventeenth-century Dutch[doctoraatsproefschrift]. Leiden: Universiteit Leiden Faculteit der Letteren.

Pauwels, A. (1953). De plaats van hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin.Leuven: M. & L. Symons.

Peersman, C., Rutten, G., & Vosters, R. (2015). Romance-Germanic encounters along the language border: past, present and future. In C. Peersman, Rutten, G., Vosters, R. (red.),Past, present and future ofa language border. Germanic-Romance encounters in the low countries (pp.1- 16). Berlijn/Boston: De Gruyter.

Porteman, K. & Smits-Veldt, M.B. (2008). Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700. Amsterdam: Bert Bakker.

Prakke, H.J. (1941). Dubbeld Hemsing van der Scheer (1791-1859), de derde podagrist, uitgever te Koevorden, verwaarloosd wegbereider der Drentse heemkunde. Saxo-Frisia, 1-8.

Puttaert, J. (2016). Linguistic Hybridity in Nineteenth-Century Lower-Class Letters. A Case Study from Bruges. In A.-C. Edlund, T.G. Ashplant, & A. Kuismin (Red.), Northern Studies Monographs 4 : Reading and writing from below. Exploring the margins of modernity (pp. 215-234).Umeå: Umeå University/Royal Skyttean Society.

Rinkel, T. (1989). Over zeventiende-eeuwse participiumconstructies; participiumconstructies bij Hooft, De Laet en De Vries. Voortgang (10), 205-237.

Rosenboom, T. & Roeper, V. (2002). Het Journaal van Bontekoe. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Rutten, G. (2008). Standaardvariatie in de achttiende eeuw: Historisch-sociolinguïstische verkenningen. Nederlandse Taalkunde 13, 34-59.

Rutten, G. In samenwerking met Rik Vosters (2011). Een nieuwe Nederduitse spraakkunst. Taalnormen en schrijfpraktijken in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw. Brussel: VUBPress.

Rutten, G. & Van der Wal, M. (2011). Local dialects, supralocal writing systems. The degree of orality of Dutch private letters from the seventeenth century. Written Language & Literacy 14 (2), 251-274.

Rutten, G., Vosters, R., & Van der Wal, M. (2015). Frenchification in discourse and practice. Loan morphology in private letters of the eighteenth and nineteenth centuries. In: C. Peersman, G. Rutten, & R. Vosters (red.), Past, present and future ofa language border. Germanic-Romance encounters in the Low Countries (143-169). Berlijn/ Boston: De Gruyter.

Ryckeboer, H. (1975). Over de n-apokope in Frans-Vlaanderen. Taal & Tongval 27, 82-85.

Ryckeboer, H. (2001). De Kroniek van een Napoleonsoldaat uit Winnezele (Frans-Vlaanderen). Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, 225-290.

Ryckeboer, H. (2002). The Dutch/Flemish in the North of France. In Treffers-Daller, J. & Willemyns, R. (red.), Language Contact at the Romance-Germanic Language Border (pp.22-35). Bristol: Multilingual Matters.



Ryckeboer, H. (2003). “Te Duynkerk gaet het al verkeerd...” Het taalbewustzijn van de Vlaamssprekenden in Frankrijk. Nederlands Van Nu 51, 29-32.



Ryckeboer, H. (2004). Taal in stad en land. Frans-Vlaams. Tielt: Lannoo.



Ryckeboer, H. (1997/2009). Het Nederlands in Noord-Frankrijk. Sociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten [doctoraatsproefschrift]. Gent: Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte.



Schoemaker, B., & Rutten, G. (2017). Standard language ideology and Dutch school inspection reports (1801-1854). Sociolinguistica, 31 (1), 109-124.



Simons, T. (2013). Ongekend 18e-eeuws Nederlands. Taalvariatie in persoonlijke brieven [doctoraatsproefschrift]. Utrecht: Utrecht Institute of Linguistics OTS



Simons, T., & Rutten, G. (2014). Language norms and language use in eighteenth-century Dutch. In Rutten, G., Vosters, R., & Vandenbussche, W. (red.), Norms and usage in Language History, 1600-1900. A Sociolinguistic and comparative perspective (pp. 49-72).Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.

Van Bree, C. (2004). Historische Taalkunde. Leuven/Amersfoort: Acco.



Van Leuvensteijn, J.A. (1997). Vroegnieuwnederlands (circa 1550-1650). In: Van den Thoorn, M.C., Pijnenburg, W.J.J., Van Leuvensteijn, J.A. & Van der Horst, J.M. (red.). Geschiedenis van de Nederlandse taal (pp. 227-359). Amsterdam: University Pres.

Van Loey, A. (1948). Over de apocope der n in het Middelnederlands (Vlaams en Brabants). H.C.T.D. XXII, 40-48.



Van de Woestijne, K. (1928). Het vader-huis. In: Van de Woestijne, K. (red.). Werken (pp.21-106). Eerste deel – Lyriek I. Bussum: C.A.J. van Dishoeck.



Van der Horst, J.M. (2008). Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Deel 2. Leuven: Universitaire pers.

Van der Horst, J. & Van der Horst, K. (1999). Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw. Den Haag/ Antwerpen: Sdu Uitgevers, Standaard Uitgeverij.



Van der Sijs, N. (2004). Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN. Den Haag: Sdu.



Van der Sijs, N., & Willemyns, R. (2009). Het verhaal van het Nederlands. Een geschiedenis van twaalf eeuwen. Amsterdam: Bert Bakker.

Van der Wal, M. (1995). De moedertaal centraal. Standaardisatie-aspecten in de Nederlanden omstreeks 1650. Den Haag: Sdu.

Van der Wal, M. (2006). Onvoltooid verleden tijd. Witte vlekken in de taalgeschiedenis. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Van der Wal, M. (2007). Eighteenth-century linguistic variation from the perspective of a Dutch diary and a collection of private letters. In Elspaß, S., Langer, N., Scharloth, J., & Vandenbussche, W. (red.), Germanic Language Histories ‘from Below’ (1700-2000) (pp.83-96).Berlijn/ New York: De Gruyter.

Van der Wal, M. (2010). Standaardisatie en destandaardisatie in Nederlanden, Vlaanderen en Zuid-Afrika. In Van der Wal, M.J., & Francken E. (red.), Standaardtalen in beweging (pp.11- 26). Amsterdam & Munster: Stichting Neerlandistiek VU & Nodus Publikationen.

Van der Wal, M. & Rutten, G. (2014). Apocope of final schwa. In: Rutten, G. & Van der Wal, M.J. (red.). Letters as Loot. A sociolinguistic approach to seventeenth- and eighteenth-century Dutch (pp.323- 362). Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins.

Van der Wal, M. & Rutten, G. (2014). Clause chaining between spoken and written language. In: Rutten, G. & Van der Wal, M.J. (red.). Letters as Loot. A sociolinguistic approach to seventeenth- and eighteenth-century Dutch (pp.247-286). Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins.

Van der Wal, M. & Rutten, G. (2015). Over maar dat alleen maar aaneenschakelt. In: Lestrade, S., De Swart, P., & Hogeweg, L. (red.). Addenda. Artikelen voor Ad Foolen (pp.523-537).Nijmegen: Radboud Universiteit.

Van der Wal, M. & Simons, T. (2010). N-deletie bij 18de-eeuwse briefschrijfsters in het Brieven als buit-corpus. In: De Caluwe, J., Van Keymeulen, J. (red.). Voor Magda. Artikelen voor Magda Devos bij haar afscheid van de Universiteit Gent (pp.669-683). Gent: Academia Press.

Van der Wal, M. & Van Bree, C. (2008). Geschiedenis van het Nederlands (vijfde editie). Utrecht: Spectrum.

Vandenbussche, W. (1998). ‘Arbeitersprache’, een fictie? Bedenkingen bij een onderzoek naar het taalgebruik van de lagere klassen in 19de eeuws Vlaanderen. Neerlandica wratislaviensia X(2108), 183-193.

Vandenbussche, W. (2003). Status, spraak en schone schijn: het taalgebruik van de toplaag in 19de-eeuws Vlaanderen. In Koole, T., Nortier, J., & Tahitu B. (red.), Artikelen van de vierde Sociolinguïstische Conferentie. Delft: Eburon, 479-485.

Vosters, R., Belsack, E., Puttaert, J., & Vandenbussche, W. (2014). Norms and usage in nineteenth-century Southern Dutch. In Rutten, G., Vosters, R., & Vandenbussche, W. (red.), Norms and usage in Language History, 1600-1900. A Sociolinguistic and comparative perspective (pp.73-100). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.

Vosters, R., Rutten, G., & Van der Wal, M. (2010). Mythes op de pijnbank. Naar een herwaardering van de taalsituatie in de Nederlanden in de achttiende en negentiende eeuw. Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 12, 93-112.

Vosters, R. & Rutten, G. (2013). Snoeijmes der Vlaemsche Tale. Een anonieme tekst over taalkunde uit de achttiende eeuw. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Watts, R.J. (2012). Language Myths. In Hernandez-Campoy, J.M., & Conde-Silvestre, J.C. (red.),The Handbook of Historical Sociolinguistics (pp.585-606). New Jersey: Blackwell Publishing.

Weerman F. & De Wit, P. (1998). De ondergang van de genitief. Nederlandse Taalkunde 3 (1), 18-46.

Weijnen, A.A. (1971). Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Assen: Van Gorcum.

Wezen/zijn. (2011, 3 augustus). Geraadpleegd van https://onzetaal.nl/taaladvies/wezen-zijn/

Willemyns, R. (2003). Het verhaal van het Vlaams. De geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.



Willemyns, R. (2004). Terug naar de bron(nen). Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.



Willemyns, R. (2005). ‘Mieux vaut instruire que traduire’, Taalcontact in Frans-Vlaanderen in de 19de eeuw. In Hiligsmann, P., Janssens, G., & Vromans, J. (Red.), Woord voor woord, zin voor zin. Liber Amicorum voor Siegfried Theissen (pp.445-456). Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Download scriptie (2.18 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
prof. dr. Rik Vosters & prof. dr. Hans Vandevoorde