Cerebraal parese
Voor velen lijkt soep eten met een lepel zeer evident, toch is dit voor sommige kinderen een grote uitdaging. Bij één tot twee per 1000 pasgeboren kinderen wordt namelijk een vorm van hersenverlamming vastgesteld, cerebraal parese (CP) genaamd. Deze term beschrijft een neurologische aandoening die noch progressief, noch volledig reversibel is en die veroorzaakt wordt door schade aan de hersenen tijdens hun ontwikkeling. Deze schade kan opgelopen zijn voor, tijdens tot zelfs 2 jaar na de geboorte.
Één van de belangrijkste oorzaken van deze schade is zuurstoftekort tijdens de hersenontwikkeling, maar ook infecties en vroeggeboorte zijn belangrijke oorzakelijke factoren. Omwille van de verschillende mogelijke oorzaken en locaties van de schade maar ook van de momenten waarop de schade kan worden opgelopen, is CP een term die een heel breed scala aan klinische presentaties omvat. De gevolgen voor het kind uiten zich vooral op het vlak van motoriek, waardoor ze belangrijke problemen ervaren bij het uitvoeren van activiteiten in het dagelijkse leven. Zaken die zeer simpel lijken, zoals een deurklink openen, zijn voor hen vaak een hele uitdaging.
De hersenschade kan gevolgen hebben voor 1 lichaamshelft of voor het hele lichaam. Indien slechts 1 lichaamshelft betrokken is, is het bovenste lidmaat vaak ernstiger aangetast. Wanneer beide lichaamshelften getroffen zijn, is de aantasting van de onderste ledematen vaak het ergst. In totaal is bij 60% van de kinderen het bovenste lidmaat betrokken. Hierdoor ervaren zij sterke bewegingsbeperkingen en worden hun bewegingen minder vlot en minder snel uitgevoerd. Het bovenste lidmaat wordt gebruikt voor allerlei taken, zoals het grijpen naar en loslaten van voorwerpen. Ook in communicatie en hygiëne speelt het een belangrijke rol. Omwille van de grote verscheidenheid aan klinische presentaties bij CP, is een behandeling op maat van elk kind dan ook van groot belang.
Belang van de studie
In tegenstelling tot het onderste lidmaat, waarvoor reeds een objectief onderzoek aan de hand van 3D-reconstructies en registratie van spieractiviteit bestaat, is er nog geen standaardonderzoek voor de functie van het bovenste lidmaat. Door de grotere bewegingsvrijheid is het veel complexer om de bovenste lidmaatfunctie in kaart te brengen. Tot op heden bestaan hiervoor enkel subjectieve classificatiesystemen die louter gebaseerd zijn op observaties. Hierdoor is het niet mogelijk om de eventuele winst van therapie kwantitatief vast te stellen.
In deze studie werd ingezoomd op de pro- en supinatiebeweging van de arm. Wanneer men uitgaat van de neutrale positie, d.i. met de elleboog tegen het lichaam 90° geplooid en de hand met de duim omhoog, is supinatie de beweging waarbij de handpalm naar boven gedraaid wordt. Pronatie is het draaien van de handpalm naar beneden toe.
Kinderen met CP hebben voornamelijk moeite met het supineren. Door enkel op de pro- en supinatiebeweging te focussen werd de complexiteit van bewegen in het bovenste lidmaat geminimaliseerd. Zoals bij het onderste lidmaat werd ook hier gebruik gemaakt van kinematische modellen gebaseerd op 3D-input en registratie van spieractiviteit. Dit met als uiteindelijke doel de therapie optimaal te kunnen richten op de specifieke noden van elk kind en hun integratie in de maatschappij te bevorderen.
Methode en protocol
Dankzij retroreflectieve markers, geplaatst op anatomische referentiepunten, kunnen de bewegingen van het kind met 3D-camera’s gevolgd worden. Ook de spieractiviteit wordt gedurende het hele onderzoek geregistreerd. Zo kan gemeten worden of er spasticiteit optreedt, wat een vlotte coördinatie tussen de spieren onderling belemmert en het maken van vloeiende bewegingen beperkt.
Aan de hand van verschillende eenvoudige en makkelijk te herhalen oefeningen wordt de beperking in kaart gebracht. Sommige oefeningen testen eerst de niet-aangetaste en vervolgens de aangetaste zijde, bij andere oefeningen worden beide zijden tegelijk onderzocht. Zo kan de coördinatie van beweging en de mate waarin de niet-aangetaste zijde compenseert voor de aangetaste zijde gekwantificeerd worden.
In totaal worden 4 oefeningen herhaaldelijk uitgevoerd, elk met een andere focus. Er wordt gestart met een oefening die zuiver de pro- en supinatie beweging evalueert. Vervolgens gaat men over naar een oefening waarbij de focus op snelheid ligt. In de derde oefening wordt gepeild naar het functioneren waarbij het kind gevraagd wordt de hand in supinatie naar het hoofd te brengen. Dit is namelijk een belangrijke dagdagelijkse handeling, denk maar aan je haren kammen of eten. Tot slot wordt naar de bimanuele coördinatie gekeken.
Om enkel de klinisch belangrijke data te extraheren uit dit onderzoek, dienen relevante parameters te worden vastgelegd. De belangrijkste parameter voor dit onderzoek is de bewegingsboog. Hierbij wordt het aantal graden pro- en supinatie in kaart gebracht. Ook de snelheid en vlotheid van bewegen worden aan de hand van wiskundige formules onderzocht.
Resultaten
Het gehele protocol werd toegepast op 12 kinderen met een eenzijdige CP tussen 6 en 14 jaar oud die volgens leeftijd en geslacht gekoppeld werden aan 12 normaal ontwikkelende kinderen. Bij de vergelijking van de data wordt een duidelijk verschil gezien tussen de aangetaste zijde van het kind met CP en zijn controle voor alle vooropgestelde parameters. Ook tussen de aangetaste en de niet-aangetaste zijde van het kind met CP is een verschil duidelijk merkbaar. Het ontworpen protocol is dus in staat om op een objectieve en kwantitatieve manier de beperkingen van de pro-supinatie beweging van een kind met éénzijdige CP in kaart te brengen. Dit zou gebruikt kunnen worden om therapeutische interventies te sturen en aan te passen aan de individuele noden van elke patiënt. Verder onderzoek over hoe dit precies in de klinische praktijk kan worden toegepast is echter vereist. Het staat wel vast dat dit onderzoek reeds een stap in de goede richting is naar een optimaal beleid voor kinderen met een aangeboren hersenverlamming.