Artikel masterproef Ward Lammens
In deze tijden van globalisatie en massa-immigratie treedt het concept ‘grenzen’ steeds vaker naar voren. Reeds in de oudheid kenden de Romeinen afgebakende grenzen die regelmatig het toneel waren van allerhande conflicten. Bijgevolg kenden deze gebieden vaak een erg sterke militaire aanwezigheid, die vaak voor interessante situaties zorgde.
De Romeinse grens
De volkeren die in het grensgebied woonden, waren op cultureel vlak allesbehalve homogeen. Vooral de oostelijke grens van het Romeinse Rijk vormde in dit opzicht een interessant gebied. Het was een gebied waar verschillende culturen elkaar ontmoeten en waar de Romeinse cultuur in contact kwam met de vele plaatselijke gewoontes. Het oostelijke deel van het Rijk was daarbij veel minder geromaniseerd dan het westelijke. Een inwoner aan deze kant van het Romeinse Rijk was zelden zeer ‘Romeins’.
De oostgrens van het Romeinse Rijk: Dura Europos en de Oostelijke Woestijn
Nochtans kwamen de mensen die aan de grens woonden regelmatig in contact met Romeinse militairen, die juist wel geacht werden een exportproduct van “romeinsheid” te zijn. Aangezien na verloop van tijd veel van die soldaten ook gerekruteerd werden uit het oostelijke deel van het Rijk en relaties aangingen met de lokale bewoners, stelt de vraag zich in welke mate deze soldaten nu echt nog een ‘Romeinse’ identiteit bezaten. Dat is de vraag waar dit onderzoek een antwoord op wil vinden.
Voor deze studie werden twee locaties aan de oostelijke grens gekozen. Enerzijds de stad ‘Dura Europos’, de meest oostelijke uithoek van het Romeinse Rijk, gelegen in de Syrische woestijn, aan de oever van de Eufraat. In de derde eeuw kende deze plaats een grote militaire aanwezigheid. Deze militairen hebben enorm veel bronnenmateriaal nagelaten, hetgeen ons in staat stelt hun doen en laten voor een groot deel na te gaan. Een tweede streek is de Oostelijke Woestijn in Egypte. Deze woestijn was gelegen tussen de Rode Zee en de Nijl en kende eveneens een militaire bezetting. Ook deze soldaten lieten heel wat geschreven materiaal achter. Voor deze streek werd gefocust op de site van Mons Claudianus, een steengroeve met bijhorende nederzetting, waar ook heel wat soldaten verbleven. Als chronologische afbakening werd gekozen voor de tweede en derde eeuw na Chr. In deze periode waren namelijk de meeste soldaten actief, zowel in Mons Claudianus als in Dura Europos.
Hoe ‘Romeins’ waren de Romeinse soldaten?
De relatief grote hoeveelheid aan bronnenmateriaal stelt de studie in staat enkele criteria te onderzoeken die een aanduiding kunnen zijn van ‘romeinsheid’. Deze drie criteria zijn taal, religie en materiële uitingen. Daarnaast kan tot op een zeker niveau ook de interactie met de lokale bevolking onderzocht worden. Dit artikel probeert zowel de situatie in een grote stad als Dura, als in kleine fortjes zoals die in de Oostelijke Woestijn te onderzoeken.
Uit het onderzoek blijkt dat in Dura Europos de soldaten wel degelijk een duidelijk Romeins karakter aannamen. Zowel op vlak van taal, religie als materiële uitingen namen de soldaten typisch ‘Romeinse’ cultuurelementen over. Onder meer uit muurschilderingen blijkt dat de soldaten zich anders kleedden dan de lokale bevolking. Ook gedroegen ze zich meer als ‘Romeinen’ door bijvoorbeeld naar het badhuis of de gladiatorenspelen te gaan. Daarnaast aanbaden ze ook voornamelijk Romeinse goden en probeerden zo nu en dan zelfs het Latijn aan te leren. Dat leren we uit verschillende graffiti en contracten. Hoewel de soldaten duidelijk van oorsprong geen Latijn spraken, deden zij toch de moeite om zo nu en dan het Latijn te hanteren. Door deze uitingen van ‘Romeins’ zijn, konden de soldaten zich afzetten van de minder geromaniseerde lokale bevolking, zonder evenwel totaal gesegregeerd te zijn van de civiele bevolking. Uit documenten blijkt namelijk dat soldaten wel degelijk familiale en zakelijke relaties aangingen met de minder Romeinse, lokale bevolking.
Ook in de Oostelijke Woestijn namen de soldaten duidelijk Romeinse elementen over. Zo werden er verschillende Romeinse badhuizen opgericht en waren ook hier gladiatoren een populair gegeven. Ook werd zo nu en dan een poging gedaan om Latijn te leren en te gebruiken. Uit overgeleverde teksten kennen we namelijk volledig Latijnse brieven van niet-Latijntalige soldaten en zelfs schooloefeningen. Toch is in dit gebied veel meer een lokale invloed merkbaar in de religieuze gebruiken en het taalgebruik. Zo waren de meest populaire goden vaak mengvormen van Egyptische en Grieks-Romeinse goden. Op vlak van taal werd ook de plaatselijke taal, het Grieks, verkozen boven het Latijn van de Romeinen. Daar waar in Dura Europos de militaire documenten nog in het Latijn werden opgesteld, was dit zelden het geval in de Oostelijke Woestijn. Interactie met de lokale bevolking van deze soldaten was eveneens veel hechter en intenser. Soldaten en burgers werkten op verschillende vlakken samen en waren veel meer op elkaar aangewezen. Dit droeg bij aan de onderlinge culturele uitwisselingen.
Kleinere nederzettingen
Het verschil in interactie en ‘Romeinsheid’ van de soldaten uit Dura Europos enerzijds en Mons Claudianus anderzijds kan wellicht gedeeltelijk verklaard worden door de schaal van de nederzettingen. Dura Europos was een heuse stad met een enorm grote militaire gemeenschap. Deze soldaten waren dus veel minder aangewezen op de civiele gemeenschap, aangezien de militaire gemeenschap groot genoeg was. In de nederzetting van Mons Claudianus en omstreken was de situatie helemaal anders. Dit waren kleine nederzettingen met vaak slechts een handvol soldaten. Soldaten en burgers werden dus gedwongen samen te werken. De vraag stelt zich nu of het model van de nederzettingen in de Oostelijke Woestijn ook kan worden toegepast op dat van kleine nederzettingen elders aan de grens. In de buurt van Dura Europos bijvoorbeeld lagen ook enkele kleinere nederzettingen. Het bronnenmateriaal aldaar is niet zo talrijk overgeleverd als in de Oostelijke Woestijn, maar de enkele bronnen die we hebben, lijken inderdaad op een gelijkaardige situatie te wijzen. In de kleine fortjes rond Dura Europos dienden dezelfde soldaten als in Dura, maar zij gedroegen zich veel meer zoals de soldaten uit de forten in de Oostelijke Woestijn en kwamen regelmatig in contact met de plaatselijke bewoners. Daarnaast vestigden soldaten uit Dura Europos en omstreken zich, nadat ze op pensioen gingen, vaak bij deze kleine nederzettingen. Dat zorgde op zijn beurt weer voor verschillende contacten tussen de militaire en de civiele gemeenschap.
Conclusie
Het lijkt er dus op dat Romeinse soldaten telkens een zeker niveau van ‘Romeinsheid’ op zich namen en deze naargelang de omvang van de militaire en civiele gemeenschap meer tentoonspreidden. In deze grote gemeenschappen hadden soldaten de neiging zich meer af te zonderen van de niet-militairen. Hun ‘Romeinse’ karakter was daarbij het ideale instrument om deze afscheiding te benadrukken. Toch was deze afscheiding niet absoluut. In de kleinere fortjes behielden soldaten ook hun ‘Romeinse’ karakter, maar gingen ze veel meer banden aan met de lokale bevolking, wat lijkt te hebben bijgedragen aan meer culturele uitwisseling tussen soldaat en lokale burger.
De grenzen van het Romeinse Rijk waren dus niet zozeer scheidingslijnen tussen verschillende mensen en culturen, ze brachten juist vaak opvallende culturele vermenging en samenwerking tussen verschillende mensen teweeg.
Een Romeins soldaat schrijft een brief: Romeinse soldaten in Egypte schreven doorgaans hun brieven op potscherven. Deze bleven bewaard en laten ons nu toe de interessante verhalen uit het verleden te reconstrueren.
Bibliografie
Secundaire literatuur
ACQUA, C. M., ‘Imperial Representations at Dura Europos’, Religion, Society and Culture at Dura
Europos, KAIZER, T. (ed.), Cambridge, 2016, 144-164.
ALSTON, R., Soldier and Society in Roman Egypt: a Social History, Londen, 1995.
BAGNALL, R. S., ‘Army and Police in Roman Upper Egypt’, Journal of the American Research Center in
Egypt, Vol. 14 (1977), 67-86.
BAIRD, J., The Inner Lives of Ancient Houses: an Archeology of Dura Europos, Oxford, 2014.
BERNARD, A., De Koptos à Kosseir, Leiden, 1972.
BRUN, J-P., ea., L’armée dans le désert Oriental d’Egypte: Praesidia du désert de Bérénice, Cuvigny, H.
(ed.), Cairo, 2003.
CAGLAR, L.R., ‘Romanisation or no Romanisation, that’s the Question, in Search of Socio-linguistic
Identity in the Roman Provinces’, Synergies Turquie, Vol. 4 (2011), 131-138.
CUVIGNY, H., ‘L'organigramme du personnel d'une carrière impériale d'après un ostracon du Mons
Claudianus’, Chiron, Vol. 35 (2005), 309-353.
CUVIGNY, H., ea., Life on the Fringe: Living in the Southern Egyptian Deserts During the Roman and
Early Byzantine Period, Kaper, O. E. (ed.), Leiden, 1998.
CUVIGNY, H., ‘Le crépuscule d’un dieu. Le déclin du culte de Pan dans le désert Oriental’, Bulletin de
l’Institut français d’archéologie orientale, Vol. 97 (1997), 139-147.
CUVIGNY, Hélène, ‘Deux ostraca du Mons Claudianus: O. Bahria 20 et 21’, Chronique d’Egypte, Vol. 72
(143), 112-118.
79
DICKEY, E., ‘Litteral and Extended use of Kinship Terms in Documentary Papyri’, Mnemosyne, Vol 57.2
(2004), 131-176.
DIRVEN, L., The Palmyrenes of Dura Europos: a Study of Religious Interaction in Roman Syria, Leiden,
1999.
ELSNER, J., ‘Cultural Resistance and the Visual Image: the Case of Dura Europos (Early Jewish Art,
Synagogue Frescoes)’, Classical Philology, Vol. 96.3 (2001), 269-304.
GILLIAM, J. F., ‘The Roman Military Feriale’, Harvard Theological Review, Vol. 47 (1954), 183-196.
HINGLEY, R., Globalizing Roman Culture, Unity Diversity and Empire, Londen, 2005.
HOEY, A. S., ea., ‘The Feriale Duranum’, Yale Classical Studies, Vol. 7 (1940), New Haven, 1-221.
BRUN, ea., La route de Myos Hormos, l’armée romaine dans le desert oriental d’Egypte, CUVIGNY, H.
(ed.), Cairo, 2003.
KILPATRICK, G. D., ‘Dura Europos: The Parchments and Papyri’, Greek, Roman and Byzantine Studies,
Vol. 5 (1964), 215-225.
LEIWO, M., ‘Multilingual forts in Roman Egypt’, Lingue antiche e modern, Vol. 7 (2018), 165-190.
LESQUIER, J., L’amée romaine d’Egypte d’Auguste à Dioclétien, Cairo, 1918.
MAXFIELD, V. A., ‘Ostraca and the Roman Army in the Eastern Desert’, Bulletin of the Institute of
Classical Studies, Vol. 46 (2003), 153-173.
MAXFIELD, V. A., PEACOCK, D.P.S., ea., Survey and Excavation Mons Claudianus 1987-1993, Vol. 2,
Cairo, 2001.
NOCK A. D., ‘The Roman Army and the Roman Religious Year’, Harvard Theological Review, Vol.45
(1952), 187-252.
80
POLLARD, N., ‘The Roman army as ‘Total institution’, in the Near East? Dura-Europos as a Case Study’,
The Roman Army in the East, KENNEDY, D. L. (ed.), 211-228, Michigan, 1996.
POLLARD, N., Soldiers, Cities and Civilians in Roman Syria, Michigan, 2000.
REDDÉ, M., ‘Réflexions critiques sur les chapelles militaires (aedes principiorum)’, Journal of Roman
Archeology, Vol. 17 (2004), 442-462.
ROSENFELD, B. Z., POTCHEBUTZKY, R., ‘The Civilian-Military Community in the Two Phases of the
Synagogue at Dura Europos: A New Approach’, The Journal of the Council for British Research in the
Levant, Vol. 41 (2009), 195-222.
ROSTOVTZEFF, M., Dura Europos and its Art, Oxford, 1938.
SIDEBOTHAM, S., e.a., The Red Land: the Illustrated Archeology of Egypt’s Eastern Desert, Cairo, 2008.
SPEIDEL, M., ‘The Cult of the Genii in the Roman Army and a New Military Deity’, Roman Army Studies,
Amsterdam, 1984, 353-368.
TERRENATO, N., ‘Tam Firmum Municipium: The Romanization of Volaterrae and its Cultural
Implications’, Journal of Roman studies, Vol. 88 (1998), 94-114.
VAN DER VEEN, M., ‘Gardens in the Desert’, Life on the Fringe, KAPER, O. E. (ed.), Leiden, 1998, 221
237.
VANBESELAERE, S., ‘The Gaii Valerii Gaius Valerius Longus’ Alleged Archive and His Relatives’,
Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik, Vol. 187 (2013), 239-254.
WEBSTER, J., ‘Creolizing the Roman Provinces’, American Journal of Archeology, Vol. 105 (2001), 209
225.
WEISMAN, S., ‘Militarism in the Wall Paintings of the Dura-Europos Synagogue: A New Perspective on Jewish Life on the Roman Frontier’, An Interdisciplinary Journal of Jewish Studies, Vol. 30 (2012), 1-35.
81
YON, J-B., La romanisation de Palmyre et des villes de l’Euphrate, Annales. Histoire, Sciences Sociales,
Vol. 59.2 (2004), 313-336.
Primaire bronnen en vertalingen
BAGNALL, R. S., The Florida Ostraka, Documents From the Roman Army in Upper Egypt, Durham, 1976.
BERNARD, A., Pan du Désert, Leiden, 1977.
BINGEN, J., ea., Mons Claudianus Ostraca Graeca et Latina, I-IV, Cairo, 1992-2009.
BRUN, J-P., ea., Didymoi, une garnison romaine dans le desert Oriental d’égypte, CUVIGNY, H. (ed.), Cairo, 2011-2012.
CUVIGNY, H., Ostraca de Krokodilo: la correspondance militaire et sa circulation, O. Krok. 1-151, Cairo, 2005.
FEISSEL, D., GASCOU, J., Documents d’archives romains inédits du Moyen Euphrate (IIe s. après J-C): Actes divers et lettres (P.Euphr. 11 à17), Parijs, 2000.
GUÉRAUD, O., ‘Ostraca grecs et latins de l’Wâdi Fawâkhir’, Bulletin de l’lnstitut Français d’Archéologie Orientale, Vol. 41 (1942), 141-196.
KENYON, F. G. (ed.), Greek Papyri in the British Museum, Vol. 2, Londen, 1898.
NICOLE, J., Les papyrus de Genève, Vol. 1, Amsterdam, 1967.
WINTER, J. G. (ed.), ‘Papyri in the University of Michigan Collection’, Michigan Papyri, Vol. 3, Michigan, 1936.
HUSSELMAN, E. M., ‘Papyri From Karanis’, Michigan Papyri, Vol. 9, Londen, 1971.
AMMIANUS MARCELLINUS, Res gestae, J.C. (ed.) Trad., ROLFE, J.C., 3 dln., Londen, 1963.
ROSTOVTZEFF, M. I., ea., The Excavations at Dura-Europos: Preliminary Report, Londen, 1929-1952.
BARTOLETTI, V. (ed.), Papiri greci e latini, Vol. 6, Firenze, 1920.
WELLES, C., ea., The Parchments and Papyri, with an Account on Three Iranian Fragments by B. Henning, New Haven, 1959.
WILCKEN, U., Aegyptische Urkunde aus den koeniglichen Museen zu Berlin, Berlijn, 1895.
82
Afbeeldingen
Fig. 1: CUNY Academic Commons, (https://chayacassano.commons.gc.cuny.edu/history/history-ofthe-synagogu…), geraadpleegd op 27 mei 2019.
Fig.2: museumphotography,
(http://www.museumphotography.com/Easterndesertpage/eastdesertmapabout.h…),
geraadpleegd op 27 mei 2019.
Fig. 3: BINGEN, J., ‘The Imperial Roman Site of the Mons Claudianus (Eastern Desert of Egypt)’,
Diogenes, Vol. 61 (2016), 7-17.