Alexander de Grote en later de Romeinen staan bekend voor hun vele veroveringen. Daarbij verspreidden zij ook hun talen, het Oudgrieks en het Latijn, over nieuwe gebieden. Wat minder in de schijnwerpers staat, zijn de talen die in die gebieden onder Grieks-Romeinse druk zijn verdwenen. Deze masterproef probeert de aandacht te vestigen op één zo’n taal, het Frygisch, door een opstap te bieden naar digitaal onderzoek.
Frygisch?
Het Frygisch was een taal die meer dan 2000 jaar geleden in het hedendaagse Turkije gesproken werd. Het is genoemd naar de Frygiërs, de sprekers die van verschillende antieke schrijvers bekend zijn, maar wat dat volk zichzelf of hun taal genoemd zou hebben, is onzeker. Zoals het Nederlands en het Duits op elkaar lijken, leek het Frygisch op het Oudgrieks. Grieks is ons echter veel beter bekend, het is zelfs de taal die vanaf Alexanders verovering het Frygisch verdrongen heeft. Slechts weinig Frygisch tekstmateriaal is dus direct bewaard gebleven, maar dat weinige is genoeg om mee te werken. Wie zich in het Frygisch interesseert, tast dus zeker niet in het duister, vooral met steeds meer moderne onderzoeksmethoden.
Wat leren de data ons?
Met een dataset is het mogelijk om interessante vragen over het Frygisch te bevragen. Omdat de data beperkt zijn, zullen de antwoorden dat echter ook zijn. Bovendien gaat het hier om de eerste digitale dataset. Nuttige vragen blijven momenteel dus eenvoudig en gaan terug tot de absolute basis van de grammatica.
We kunnen zoals alle talen op verschillende vlakken het Frygisch benaderen. Ten eerste is er de morfologie, hoe woorden zijn samengesteld. Een belangrijk aspect daarvan zijn de naamvallen, woorduitgangen die regelmatig veranderen om te duiden op de functie in de zin. Op basis van de data kunnen we stellen dat in het Frygisch de datief gebruikt wordt om een meewerkend voorwerp uit te drukken – dat is vb. de functie van ‘mij’ in ‘hij gaf mij een boek’. Er is echter een geval van de genitief die de datief vervangt. Normaal dient de genitief om afhankelijkheid uit te drukken, vb. ‘van Peter’ in ‘het boek van Peter’. Concreet ziet dat er in de dataset uit als knouminos in plaats van de verwachte knoumanei of een spellingsvariant daarvan. Dat is interessant omdat reeds bestaande beschrijvingen van Frygische grammatica enkel de datief vermelden als naamval voor het meewerkend voorwerp. Het is echter belangrijk dat de ene attestatie van die genitief gecontextualiseerd wordt binnen een kleine dataset, waardoor het (momenteel) niet met zekerheid uitgemaakt kan worden of het gaat om een uitzondering of dat de genitief inderdaad dezelfde functie van de datief kan vervullen.
Een ander aspect van de morfologie is het augment. Dat is een toevoeging aan het begin van een werkwoord dat duidt op een verleden tijd. Alle attestaties van een verleden werkwoord, afgezien van één twijfelgeval, hebben in het Frygisch zo’n augment. Zo hebben de vormen e-gdaes ‘hij vernietigde’, pos-e-kanes ‘hij groef’ en e-daes ‘hij deed/maakte’ het augment e-. Opnieuw zorgt de beperkte grootte van het corpus voor onduidelijkheid. Het gaat namelijk om een slechts klein aantal verleden werkwoorden. Neem daarbij de uitzondering ournousaen, waar er niet meteen een augment duidelijk zichtbaar is, en er is plots twijfel of het augment verplicht was om de verleden tijd te vormen zoals dat ook het geval was in oudere stadia van het Oudgrieks en in het Sanskriet, een verwante oude Indische taal.
Vervolgens is er de syntaxis, hoe woorden geordend worden om zinnen te vormen. Daarbij speelt de volgorde van woorden een centrale rol. Opnieuw beweren bestaande grammaticale beschrijvingen het ene in dat opzicht, terwijl de data opmerkelijke afwijkingen bevatten. Zo zou een eenvoudige zin de structuur onderwerp-voorwerp-werkwoord (SOV) hebben. Er zijn echter 7 attestaties van het werkwoord dat het onderwerp voorafgaat. Ook zou een meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp voorafgaan – denk aan vb. respectievelijk ‘mij’ en ‘een boek’ in ‘hij gaf mij een boek’. Ook in dat opzicht is er speelruimte. Wanneer een zin twee meewerkende voorwerpen heeft, gaat het eerste inderdaad vooraf aan het lijdend voorwerp, maar het tweede volgt op het werkwoord, dat normaal op de laatste plaats staat. Daarnaast zijn er de voorzetsels die, zoals de naam impliceert, van voor in het zinsdeel staan, en de enclitische woorden, die volgen op het woord waarbij ze horen. Er is echter het voorzetsel argou, dat eigenlijk een achterzetsel genoemd mag worden omdat het achteraan het zinsdeel staat. Ook kan het enclitische woord =ke gebruikt worden in de samenstelling akke, dat ook ‘en’ betekent, maar in tegenstelling tot =ke tussen de twee woorden staat die verbonden worden.
Ten slotte is er het lexicon, het geheel aan woorden dat in een taal aanwezig is. Onderstaande tabel geeft de 10 meest geattesteerde woorden. Opvallend aan die woorden is dat ze steeds samen voorkomen in de vloekformule ios ni semoun knoumanei kakoun addaket, at Tie tittetikmenos eitou ‘wie dan ook dit graf schade berokkent, laat hem vervloekt zijn’. De Frygische data zijn namelijk afkomstig van opschriften, waaronder grafopschriften, en de formule dient ervoor om grafrovers af te weren. Wederom is dit een indicatie van de beperkte aard van de Frygische data, die verder onderzoek verantwoorden voor meer uitgebreide grammaticale beschrijvingen van de taal.
Allen, W. S. (1978). Vox Latina (2nd edition). Cambridge University Press.
Anthony, D. W. (2007). The Horse, the Wheel, and Language: How Bronze-Age Riders from the Eurasian Steppe Shaped the Modern World. Princeton University Press.
Beekes, R. S. P. (2010). Etymological Dictionary of Greek. Brill.
Beekes, R. S. P. (2011). Comparative Indo-European Linguistics: An Introduction (2nd edition). John Benjamins Publishing Company.
Brixhe, C. (1997). Le phrygien. In F. Bader (Ed.), Langues indo-européennes (pp. 167-180). CNRS Éditions.
Brixhe, C. (2008). Phrygian. In R. D. Woodard (Ed.), The Ancient Languages of Asia Minor (pp. 69-80). Cambridge University Press.
Brixhe, C., & Lejeune, M. (1984). Corpus des inscriptions paléo-phrygiennes. Éditions Recherche sur les Civilisations.
Clackson, J. (2007). Indo-European Linguistics: An Introduction. Cambridge University Press.
Clackson, J. (2022). Methodology in Linguistic Subgrouping. In T. Olander (Ed.), The Indo-European Language Family: A Phylogenetic Perspective (pp. 18-32). Cambridge University Press.
De Decker, F. (2022). The use and absence of the augment in the forms ἔδωκ(ε)(ν) and δῶκ(ε)(ν) in the Iliad, compared and contrasted with the overall data of Iliad and Odyssey. Acta linguistica Petropolitana, 18(1), 78-113.
Depauw, M., & Gheldof, T. (2014). Trismegistos. An interdisciplinary Platform for Ancient World Texts and Related Information. In Ł. Bolikowski, V. Casarosa, P. Goodale, N. Houssos, P. Manghi, J. Schirrwagen (Eds.), Theory and Practice of Digital Libraries - TPDL 2013 Selected Workshops (Communications in Computer and Information Science 416) (pp. 40–52).
Diakonoff., I. M. (1984). The Pre-history of the Armenian People. Caravan Books.
Diakonoff, I. M., & Neroznak, V. P. (1985). Phrygian. Caravan Books.
Drew-Bear, T., Lubotsky, A., & Üyümez, M. (2008). Three New Phrygian Inscriptions. Kadmos, 47, 109-116.
Drews, R. (1993). Myths of Midas and the Phrygian Migration from Europe. Klio, 75, 9-26.
Fortson, B. W. IV. (2010). Indo-European Language and Culture. An Introduction (2nd edition). Wiley-Blackwell.
Fritz, M., & Meier-Brügger, M. (2021). Indogermanische Sprachwissenschaft (10th edition). De Gruyter.
Gorbachov, Y. (2005). The Origin of the Phrygian Aorist of the Type edaes. In K. Jones-Bley, M. E. Huld, A. Della Volpe & M. Robbins Dexter (Eds.), Proceedings of the Sixteenth Annual UCLA Indo-European Conference (pp. 191-217). Institute for the Study of Man.
Haas, O. (1966). Die phrygische Sprachdenkmäler. Académie bulgare des sciences.
Hämmig, A. E. (2013). Nevotan niptiyan: Die Fluchformel der Stele von Vezirhan. Indogermanische Forschungen, 118, 125-154.
Hämmig, A. E. (2017). What if Phrygian were the closest attested cognate of Armenian?. In A. Bayandur, & V. Kazaryan (Eds.), XI International Conference on Armenian Linguistics. Dedicated to John A. C. Greppin (1937-2016) (pp. 54-55). Areg Bayandur.
Hämmig, A. E. (2019). Deciphering Phrygian: Blind Alleys and Viable Ways. In G. R. Tsetskhladze (Ed.), Phrygia in Antiquity: From the Bronze Age to the Byzantine Period (pp. 287-304). Peeters.
Hämmig, A. E. (2022). A “new” Neo-Phrygian curse formula. In B. Obrador-Cursach & I.-X. Adiego (Eds.), Phrygian linguistics and epigraphy: new insights (pp. 89-102). Universitat de Barcelona.
Hyllested, A., & Joseph, B. D. (2022). Albanian. In T. Olander (Ed.), The Indo-European Language Family: A Phylogenetic Perspective (pp. 223-245). Cambridge University Press.
Keersmaekers, A., Mercelis, W., Swaelens, C., & Van Hal, T. (2019). Creating, enriching and valorising treebanks of Ancient Greek: the ongoing Pedalion-project. In M. Candito, K. Evang, S. Oepen, D. Seddah (Eds.), Proceedings of the 18th International Workshop on Treebanks and Linguistic Theories (pp. 109-117).
Kuhrt, A. (1998). The Ancient Near East: c. 3000-330 BCE, Vol. 2. Routledge.
Ladefoged, P., & Maddieson, I. (1996). The Sounds of the World’s Languages. Blackwell Publishers.
Ligorio, O., & Lubotsky, A. (2018). Phrygian. In J. Klein, B. Joseph, & M. Fritz (Eds.), Handbook of Comparative and Historical Indo-European Linguistics (pp. 1816-1831). De Gruyter Mouton.
Lubotsky, A. (2004). The Phrygian Zeus and the problem of Lautverschiebung. Historische Sprachforschung, 117, 229-237.
Mallory, J. P. (1989). In Search of the Indo-Europeans. Thames and Hudson.
Mallory, J. P., & Adams, D. Q. (2006). The Oxford Introduction to Proto-Indo-European and the Proto-Indo-European World. Oxford University Press.
Martirosyan, H. (2014). Origins and historical development of the Armenian language. Leiden University.
Mayrhofer, M. (2004). Die Hauptprobleme der indogermanischen Lautlehre seit Bechtel. Österreichischen Akademie der Wissenschaften.
Obrador-Cursach, B. (2019). On the place of Phrygian among the Indo-European languages. Journal of Language Relationship, 17(3), 233-245.
Obrador-Cursach, B. (2020). The Phrygian Language. Brill.
Obrador-Cursach, B., & Adiego, I.-X. (2022). Foreword. In B. Obrador-Cursach & I.-X. Adiego (Eds.), Phrygian linguistics and epigraphy: new insights (pp. 9-12). Universitat de Barcelona.
Olsen, B. A., & Thorsø, R. (2022). Armenian. In T. Olander (Ed.), The Indo-European Language Family: A Phylogenetic Perspective (pp. 202-222). Cambridge University Press.
Orel, V. (1997). The Language of the Phrygians: Description and Analysis. Caravan Books.
Pitts, R. J. (2018). Tense, Aspect and Modality in the Sabellic Languages [Masters’ thesis, KU Leuven].
Rix, H., Kümmel, M., Zehnder, T., Lipp, R., & Schirmer, B. (2001). Lexikon der indogermanischen Verben: Die Wurzeln und ihre Primärstammbildungen (2ndedition). Dr. Ludwig Reichert Verlag.
Roller, L. E. (1983). The Legend of Midas. Classical Antiquity, 2(2), 299-313.
Stefanowitsch, A. (2006). Negative evidence and the raw frequency fallacy. Corpus Linguistics and Linguistics Theory, 2(1), 61-77.
Tichy, E. (2009). Indogermanistisches Grundwissen: für Studierende sprachwissenschaftlicher Disziplinen (3rd edition). Hempen Verlag.
Van Emde Boas, E., Rijksbaron, A., Huitink, L., & de Bakker, M. (2019). Cambridge Grammar of Classical Greek. Cambridge University Press.
Woudhuizen, R. (2009). An overview of research on Phrygian from the nineteenth century to the present day. Studia Linguistica, 126, 167-188.