Structurele analyse vd beurscrash van Wall Street van 1929 en het verband met de mondialisering

Frédéric
Steeman

De economische perikelen van de jaren twintig en dertig wekken nog steeds een indrukwekkende fascinatie op. De angst voor een herhaling van de Grote Depressie is omnipresent in elke economische groeivertraging of welvaartsafname. De meest voor de hand liggende oorzaak en het symbolische startsein van de Grote Depressie was de beurskrach van Wall Street in 1929. Welke omstandigheden hebben geleid tot deze beurskrach en zijn er nog andere factoren die hebben bijgedragen tot de omvang van de Grote Depressie? Door deze complexe economische malaise op een theoretische, een historische en een politiek-economische wijze te analyseren, kunnen een aantal relevante feiten en gedragingen worden onderscheiden.

Vanuit een theoretisch-economische invalshoek kunnen we een financiële crisis in een aantal opeenvolgende stappen opdelen: de speculatieve obsessie, de monetaire expansie, de malafide praktijken en de financiële ellende die uitmonden in paniek en een krach.

De eerste stap is de speculatieve obsessie en verwijst naar een ‘toestand van ziekelijke opgewektheid die gepaard gaat met een verstoorde beleving van de eigen persoon en de werkelijkheid.’ Ze wordt veroorzaakt door verschuivingen, exogene schokken die de economische vooruitzichten van de markt wijzigen. Met andere woorden: er werd sinds het midden van de jaren ‘20 op een irrationele wijze gespeculeerd.

Een volgende stap is de monetaire expansie. De monetaristen, voornamelijk onder leiding van Milton Friedman, argumenteren dat de crisis het gevolg was van een verkeerde geldpolitiek daar waar de Keynesianen stellen dat veranderingen in het consumptie- en investeringsgedrag aan de basis lagen. Geen van beide laat in het debat plaats voor een derde theorie: de instabiliteit van het krediet. Volgens deze theorie neigt het kredietsysteem steeds naar onstabiele kortetermijnkredieten. Feit was dat er gedurende de jaren ’20 een bijna ongelimiteerde bron voor geldcreatie bestond. Hierbij speelde de faciliteit van de daggeldmarkt een belangrijke rol. Deze monetaire expansie bevoorraadde de speculatieve obsessie en wakkerde ze daardoor aan.

Malafide praktijken in de jaren ’20 –journalisten die tegen betaling lofzangen neerpenden over ondernemingen, groots opgezette zwendels, frauduleuze financieringen en boekhoudkundige manipulaties-  moeten ook in rekening worden gebracht. Eenmaal de fraude aan het licht ontstond er financiële ellende hetgeen paniek en krach enkel en alleen bespoedigde.

Deze financiële ellende, de laaste stap, is het gevolg van een verandering in het verwachtingspatroon. Centraal in het formuleren van verwachtingen is de overheid die zich tijdens de tweede helft van de jaren ’20 verschool achter een overdreven optimisme en een bepaalde vorm van besluiteloosheid en verdeeldheid koesterde. De hieruit resulterende financiële ellende was een vorm van hulpeloosheid die leidde tot een paniekreactie zonder echte concrete oorzaak. Het gevolg was een stormloop naar meer liquide middelen waardoor de beurskrach van Wall Street plaatsvond.

Vanuit een historisch-economische benadering kunnen we nog een aantal relevante gebeurtenissen onderscheiden die bijgedragen hebben tot het verslechteren van het economisch klimaat in de VS en in Europa. Net na de Eerste Wereldoorlog, tussen 1919 en 1921, kende de economie een korte herleving gevolgd door een periode van herstel die duurde tot 1926. Daarna volgde er opnieuw een stevige groei die zou duren tot oktober 1929. De speculatieve obsessie was reeds zichtbaar tijdens de Florida-boom waar naarstig werd gespeculeerd met onroerende goederen. Ondanks de waarschuwingen van slechts enkele beleidsmensen, bleef de speculatieve euforie de beurskoersen stimuleren. Op donderdag 24 oktober 1929 was er de eerste zware terugval op Wall Street. Op dinsdag 29 oktober volgde de coup de grâce met maar liefst 16,4 miljoen dollar aan aandelen die verhandeld werden. De beurskrach was slechts een van de schakels die leidden tot de Grote Depressie. Een grote rol is immers ook weggelegd voor de absurd hoge herstelbetalingen die werden opgelegd aan Duitsland en de oorlogsschulden die tussen de geallieerden dienden te worden betaald. Beide schuldtypes veroorzaakten een transferprobleem, verbitterden de internationale economische relaties gedurende de jaren ’20 en werden al snel een knelpunt in de internationale handelspolitiek. De stopzetting van leningen aan het buitenland door de VS in juni 1928, was ook een niet te onderschatten schakel in de evolutie naar de Grote Depressie. Die stopzetting kwam er omdat investeerders uitweken naar de aandelenbeurs en financiële intermediairen hun fondsen ter beschikking stelden op de daggeldmarkt. Tenslotte woedde er sinds het midden van de jaren ’20 een agrarische depressie. Hoewel sommige economen argumenteren dat deze volledig onafhankelijk was van het ineenstorten van het financieel systeem in 1929, zal ze onbetwistbare invloeden gehad hebben op de economische groei en kan ze beschouwd worden als een voorbode van wat er in oktober 1929 ging gebeuren.

Vanuit een politiek-economische benadering stelt men vast dat het principe van de natiestaat in de loop van de negentiende eeuw plaats maakte voor een steeds diepgaandere economische mondialiseringsgolf die uiteen viel na de financiële crisis van 1929. De hedendaagse debatten onderscheiden drie theorieën voor het uiteenvallen van deze mondialiseringsgolf. Een eerste theorie ziet een inherent gebrek in het financieel systeem zelf, dat leidt tot een vorm van autodestructie. Een tweede theorie verklaart de crisis van de mondialisering in termen van socio-politieke reacties. Het ineenstorten van de mondialiseringsdynamiek is een gevolg van de wraak die voortvloeit uit het onrecht die de mondiale economie veroorzaakt. Een derde theorie suggereert dat mondialisering mislukt omdat de mensen en de instellingen die ze creëerden, niet op een correcte manier overweg kunnen met de psychologische en institutionele gevolgen van een onderling gekoppelde wereld.

De reactie tegen de internationale economie in het interbellum kan men terugvinden in de drie deelgebieden die centraal staan in de onderling verbonden wereld van handel, migratie en kapitaalbewegingen. De mondialisering heeft met andere woorden bijgedragen tot de internationale verspreiding van de financiële crisis, alsook tot een tegenreactie van de mensen op het gebied van handel, financiële markten en migratie, waardoor de mondialiseringsgolf uiteenviel.

Het samenspel tussen instabiele financiële markten, hebzucht en onverantwoord overheidsgedrag heeft geleid tot de beurskrach van Wall Street, de voornaamste aanleiding voor de financiële crisis waarvan de omvang ondermeer beïnvloed werd door de problematiek van de herstelbetalingen en oorlogsschulden, de stopzetting van de buitenlandse leningen door de VS, de agrarische depressie en de mondialiseringsgolf.


Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie BV, 2000.

Download scriptie (788.79 KB)
Universiteit of Hogeschool
LUCA School of Arts
Thesis jaar
2003