Subsidies in de kunstensector: casestudie over concertzalen

Sander
Smouts
  • Joris
    Himpens
  • Wouter
    Van Eylenbosch

Cultuur dient tot niets, maar kan het overleven zonder overheidssteun?

Subsidies voor drie Vlaamse concertzalen blijken noodzakelijk om een gevarieerd en vernieuwend aanbod aan te bieden, maar minder om het financieel voortbestaan van de respectievelijke concertzalen te verzekeren. Zo blijkt uit een studie van masterstudenten Sander Smouts, Joris Himpens en Wouter van Eylenbosch.

In de media woedt er heden ten dage een polemiek als reactie op de uitspraak van kersverse minister van cultuur  Sven Gatz: “Cultuur is ontzettend belangrijk, maar dient eigenlijk tot niets, buiten de algemene tevredenheid.” Wat die algemene tevredenheid omvat en via welke mechanismen cultuur dit genereert is een discussie die gaat over de waarde van cultuur in de samenleving. De masterpaper van Sander Smouts, Joris Himpens en Wouter Van Eylenbosch aan de KU Leuven, diept een andere elementaire maar verwante vraag uit: Moet cultuur per se gesubsidieerd worden om het verdwijnen van kunstvormen en dus een faling van de markt te voorkomen? Meer specifiek is deze vraag toegespitst op Het Depot, de Ancienne Belgique en de Nijdrop: alle drie concertzalen die actief zijn  binnen de pop -en rock muziek.

De drie thesisstudenten gingen te werk aan de hand van een kwalitatief onderzoeksopzet: er werden zowel medewerkers van de concertzalen geïnterviewd, als een analyse gedaan van het businessmodel om genuanceerde conclusies mogelijk te maken. Deze methode maakt het mogelijk om veel verschillende informatie te verkrijgen over de marktafhankelijkheid van concertzalen, een onderwerp waarover vandaag de dag nog maar weinig onderzoek is gedaan. Met marktafhankelijkheid wordt concreet bedoeld: “kan de concertzaal ervoor zorgen dat via marktmechanismen genoeg middelen gegenereerd worden om de activiteiten uit te bouwen en te overleven, zonder gebruik te maken van overheidssteun?” Dit onderzoek is zeer pertinent omdat ondanks het feit dat concertzalen een stevige hoeveelheid subsidies krijgen, ze toch op het eerste zicht gemakkelijker markafhankelijk lijken te opereren in tegenstelling tot andere kunstvormen. Wanneer een kunstvorm een beperkte afzetmarkt heeft, hoge productiekosten kent en beperkte mogelijkheden bezit om tijd en ruimte te overstijgen, spreekt men in de literatuur over een faling van de markt. Marktmechanismen zorgen hier voor onvoldoende middelen om de activiteiten van de specifieke kunstvormen uit te bouwen.

De geselecteerde zalen verschillen op drie criteria sterk van elkaar. Het eerste criterium is de zaalcapaciteit. De Nijdrop is een kleine zaal (100-500 plaatsen), Het Depot is middelgroot (500-1000 plaatsen) en de Ancienne Belgique is een grote concertzaal (1000-5000 plaatsen). Daarnaast is ook de uitstraling een toetssteen voor de selectie. De Nijdrop heeft een regionale uitstraling, Het Depot een nationale en van de Ancienne Belgique kan gesteld worden dat deze een internationale uitstraling heeft. Ook qua ligging zijn de zalen sterk verschillend. De Nijdrop is gelegen in een kleine gemeente, Het Depot in een stad en de Ancienne Belgique in een hoofdstad.

Verder vertonen de concertzalen drie duidelijke gelijkenissen. Allereerst zetten ze alle drie sterk in op muziekeducatie en de Ancienne Belgique en Het Depot gaan hier nog een stap verder in door een verdere professionalisering van opkomend talent te garanderen. Ten tweede hebben deze zalen allen een gediversifieerd muziekaanbod: hier wordt sterk benadrukt dat subsidies cruciaal zijn om kleinere en onbekende, en artistiek waardevolle artiesten een kans te geven. Deze concerten zijn slechts zelden winstgevend bij alle zalen. De oefening die we dan moeten maken is of de hoogte van subsidies van elke concertzaal in proportie staat met de meerwaarde die hierdoor gecreëerd wordt. Daarenboven toont elke casestudie dat alle drie de concertzalen sterk sociaal verankerd zijn met hun omgeving, zo gaan horecazaken in de buurt van Het Depot hun graantje mee te pikken, biedt de AB een meerwaarde voor de bekendheid van nationale en internationale artiesten en tracht de Nijdrop om aan jong talent een opstap te bieden in het netwerk naar grotere clubs.

De unanieme conclusie is dat deze concertzalen hun recht op publieke middelen allen sterk kunnen staven. Bij de interviews met de financieel verantwoordelijken van de betrokken concertzalen kwam sterk naar boven dat het wegvallen van subsidies niet zou zorgen voor een marktfaling van het circuit. Wel bevestigt elke actor dat dit de programmatie sterk zou wijzigen en dat hierdoor een verandering van het aanbod zou optreden waarbij enkel winstgevende en dus meer bekende concerten kunnen plaatsvinden. Deze shift in programmatie zou in Het Depot en in de Ancienne Belgique het zaalgebruik van de kleine foyer of ABclub doen verdwijnen. De Nijdrop zou ook zijn programmatie moeten wijzigen en de vraagt stelt zich of ze via marktmechanismen genoeg inkomsten zouden verkrijgen om het gebouw af te betalen. Dit geldt zeker om dat hun subsidies nu de grootste omvang hebben in vergelijking met de twee andere zalen.  Algemeen is het laatste woord nog niet gezegd in de discussie over publieke middelen voor concertzalen, desalniettemin kunnen we voor nu alvast besluiten dat subsidies voor onze cases vanuit een puur economisch en marktfalen- standpunt niet noodzakelijk zijn, echter als men kijkt naar de maatschappelijke gevolgen en gevolgen voor de programmatie dan moet men zich als samenleving de vraag stellen of dit wenselijk is. Als besluit lijkt het dus dat de Ancienne Belgique en Het Depot de subsidies niet per se nodig hebben om financieel te overleven maar wel om verschillende genres en allerhande cultuurevorming aan te bieden. Hierdoor zitten we terug bij de vraag waarmee dit artikel begon: tot wat moet dit cultuuraanbod dienen, en dient het werkelijk tot niets?

 

Sander Smouts,

Masterstudent KUL

Download scriptie (3.69 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014