De grenzen van verpleegkundige competenties liggen verder dan vaak gedacht wordt.

Laurent
Desmet

Lange wachttijden of een patiëntenstop teisteren het Belgische zorglandschap in de eerstelijn. Dit brengt niet alleen frustraties met zich mee, maar houd ook een gevaar in voor de algemene volksgezondheid. Een oplossing die mede wordt geopperd door de ‘New Deal’ van Minister Frank Vandenbroucke is een taakverschuiving van huisarts naar verpleegkundige. Deze masterproef toont aan dat verpleegkundigen, naast de traditionele verpleegkundige taken, ook het potentieel hebben om consultaties te voeren bij patiënten met acute infectieklachten. Is dit echter veilig voor de patiënt? Leidt dergelijke vergaande taakverschuiving niet tot meer gemiste diagnoses en meer ziektelast?

Inleiding

In het huidig zorglandschap kan het voor patiënten een lastige opdracht zijn om een huisarts te vinden. Huisartsenpraktijken zijn dan ook op zoek naar (innovatieve) organisatiemodellen die de werkdruk op huisartsen kunnen herverdelen en het zorgproces efficiënter laten verlopen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is ‘de juiste zorgvraag bij de juiste zorgverlener’. Onderzoek toont immers aan dat een groot deel van het werk dat nu door een huisarts wordt gedaan, ook door andere zorgverleners kan uitgevoerd worden.

Implementatie van de verpleegkundige rol in de huisartsenpraktijk speelt hier een belangrijke rol die op verschillende domeinen kan ingezet worden. Zaken zoals wondzorgen, bloednames en de opvolging van chronische patiënten zijn gekende en bewezen competenties. Deze masterproef toont echter aan dat een verpleegkundige ook kan ingezet worden voor acute infectieconsultaties.

In dit organisatiemodel komen patiënten met acute luchtwegklachten (hoest, keelpijn, loopneus…) en/of buikklachten (diarree, overgeven…) op consultatie bij een verpleegkundige. De consultatie verloopt net zoals bij een huisarts, met een grondige anamnese (gesprek), een klinisch onderzoek en vervolgens een beleidsfase. In deze laatste fase kan er uitleg gegeven worden over de klachten en/of wordt er advies gegeven met betrekking tot niet-farmacologische interventies of vrij verkrijgbare medicatie. Uiteraard is er steeds een huisarts beschikbaar die wordt gecontacteerd bij alarmsignalen of onduidelijkheden.

Het onderzoek

Om de veiligheid van deze taakverschuiving te evalueren werd er een cohortstudie uitgevoerd in een multidisciplinaire huisartsenpraktijk in Antwerpen. Voor deze studie werden 352 consultaties bij patiënten met ‘acute infectieklachten’ geanalyseerd door middel van dossieranalyse. 174 van deze consultaties werden uitgevoerd door huisartsen ten opzichte van 178 door verpleegkundigen. De hoofdvraag waar een antwoord op werd gezocht was of een patiënt vaker een hercontact nodig heeft (binnen 14 dagen) nadat hij/zij op consultatie is geweest bij een verpleegkundige ten opzichte van een huisarts. Dit hercontact kon zowel telefonisch als fysiek zijn.

Om ervoor te zorgen dat de complexiteit en ernst van de klacht in beide groepen gelijk was werden consultaties met volgende kenmerken niet meegenomen in de analyses: zwangerschap, pijn op de borst, kortademigheid, bloed ophoesten, bloed in de stoelgang, patiënten met een verlaagd immuunsysteem en/of patiënten die jonger zijn dan twee of ouder dan 80 jaar. Verder werd vastgesteld dat er geen statistisch significante verschillen waren tussen beide groepen (huisarts/verpleegkundige) op vlak van demografische variabelen (leeftijd, geslacht, nationaliteit…) of het soort klacht waarmee de patiënt zich aanmeldde.

image-20230803143613-1De resultaten van het onderzoek tonen aan dat 13,2% van de patiënten die bij de huisarts op consultatie kwamen een hercontact nodig hadden ten opzichte van 15,7% bij de verpleegkundige. Dit verschil is echter statistisch niet significant met een p-waarde van ,547. Opvallend (zij het niet geheel onverwacht) is dat een huisarts aanzienlijk vaker een farmacologische interventie uitvoert dan een verpleegkundige. Huisartsen geven in meer dan de helft (56,3%) van de consultaties advies om medicatie in te nemen terwijl dit bij verpleegkundigen in ongeveer 1/3 (35,4%) van de consultaties gebeurde. Dit resulteert in een odds ratio van 3,84 (95% CI 1,60 – 9,23), of in andere woorden, een patiënt met een acute infectieklacht heeft 3,8 keer meer kans om het advies te krijgen tot medicatie-inname bij een huisarts-geleide ten opzichte van een verpleegkundig-geleide consultatie.

De laatste bevinding kan uiteraard verklaard worden door het feit dat een verpleegkundige geen medicatie kan voorschrijven en dus enkel advies kan geven over vrij verkrijgbare medicatie zoals paracetamol of bepaalde neussprays. Opvallend is echter dat het minder uitvoeren van een farmacologische interventie niet leid tot patiënten die vaker een hercontact nodig hebben. Bovendien hadden patiënten niet vaker een hercontact nodig wanneer deze bij een verpleegkundige op consultatie kwamen.

Conclusie

Gezien het feit dat patiënten even vaak een hercontact nodig hebben (voor een acute infectieklacht) bij een huisarts als bij een verpleegkundige, kunnen we concluderen dat het gezondheidsrisico voor de patiënt niet gestegen is. Bovendien geven verpleegkundigen minder advies met betrekking tot medicatie-inname zonder dat dit een effect heeft op de gezondheidsuitkomst. Minder medicatiegebruik betekent minder foutieve innames, minder nevenwerkingen en goedkopere gezondheidszorg. Belangrijk is echter dat de patiëntenervaring niet is meegenomen in deze studie. Er kan dus niets gezegd worden over de mate van ziektelast die de patiënt heeft ervaren en of de functie van de zorgverlener (zijnde huisarts of verpleegkundige) hier al dan niet een invloed op heeft.

Hoewel er nog heel wat onbeantwoorde vragen zijn in dit model van taakherverdeling geeft dit onderzoek aan dat verpleegkundigen meer potentieel hebben dan vaak gedacht wordt. Een verpleegkundige wordt vaak gezien als iemand die een wonde komt verzorgen, die bloed komt nemen of die een opdracht van een arts uitvoert. Uiteraard stuk voor stuk belangrijke taken die op geen enkele manier onderschat of onderkent mogen worden. Een verpleegkundige heeft echter een brede (para-)medische opleiding gekregen waarin ook wordt geleerd om klinisch te redeneren en waar een grote focus wordt gelegd op de communicatie met de patiënt. Hiermee rekening houdend is het dan ook een logische stap om verpleegkundigen actief te betrekken in het klinisch-diagnostisch proces van een patiënt en zodoende de grenzen van de verpleegkundige competentie verder te exploreren en verleggen.

Download scriptie (930.84 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2023
Promotor(en)
Peter Van Bogaert
Kernwoorden