Taalvariatie in het secundair onderwijs

Anne
Geladé

Taalvariatie is een onderwerp waarover discussie bestaat in het hedendaagse Vlaamse onderwijslandschap. Zowel leerlingen als leraren hanteren vaak de tussentaal in de klas, terwijl de overheid benadrukt dat enkel het Standaardnederlands geschikt is als onderwijstaal. Deze masterscriptie onderzoekt een aspect van taalvariatie in de klas. De onderzoeksvraag is namelijk of de taalvariëteit de score van leerlingen op een luistertest beïnvloedt. De 101 leerlingen die aan dit experiment deelnemen, zitten in het derde middelbaar in een school in Sint-Truiden. Zij worden in twee gelijke groepen verdeeld, waarvan de ene groep twee fragmenten in de standaardtaal te horen krijgt en de andere groep diezelfde fragmenten in de (Brabants gekleurde) tussentaal. Per fragment beantwoorden de leerlingen vier inhoudsvragen en één begripsvraag. Een statistische analyse gaat na of beide groepen verschillend scoren op de test. Om een breder beeld te krijgen van taalvariatie in de klas, moeten de leerlingen eveneens enkele bijkomende vragen beantwoorden en worden de leraren Nederlands geïnterviewd.

Het experiment brengt aan het licht dat de taalvariëteit geen invloed uitoefent op de totaalscore van leerlingen op een luistertest. Datzelfde resultaat komt naar boven als de inhoudsvragen apart geanalyseerd worden. De leerlingen geven zelf ook aan dat ze beide taalvariëteiten even goed verstaan en dat ze leraren verkiezen die afwisselen tussen standaardtaal en tussentaal in de les.

Bij de begripsvragen beïnvloedt de taalvariëteit de resultaten van de leerlingen wel. Leerlingen uit de standaardtalige groep scoren namelijk significant beter op begripsvragen dan leerlingen uit de tussentalige groep. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat jongeren niet alle elementen uit de tussentaal juist interpreteren. Zo koppelen ze een foute betekenis aan 28 procent van de bevraagde tussentalige constructies en woorden. Bovendien vinden leerlingen fragmenten in de standaardtaal aangenamer om naar te luisteren dan fragmenten in de tussentaal.

Wat ook naar voren komt uit het experiment, is dat jongens en meisjes gelijkaardig scoren op de luistertest en eveneens een vergelijkbare score geven aan de fragmenten. Bovendien herkent 98 procent van de leerlingen een standaardtalig fragment als zodanig, tegenover 85 procent die de tussentaal correct herkent. 52 procent van de jongeren is daarenboven in staat de tussentalige fragmenten in Antwerpen of Brabant te lokaliseren, tegenover 45 procent die de standaardtalige fragmenten als provincie-neutraal karakteriseert. Ten slotte denken de meeste leerlingen tegen de leraar het Standaardnederlands te hanteren en thuis of met vrienden de tussentaal. De leerkrachten Nederlands op hun beurt hechten allemaal veel belang aan standaardtaal in het onderwijs.

Het is echter belangrijk de beperkingen van dit experiment te erkennen en pistes voor verder onderzoek aan te geven. Zo zou het interessant zijn na te gaan of de resultaten dezelfde blijven als dit type experiment uitgevoerd wordt met meer leerlingen, in andere provincies, in andere jaren en met andere fragmenten en vragen. Ook dient opgemerkt te worden dat elke leerling slechts twee begripsvragen moest beantwoorden en het dus noodzakelijk is na te gaan of leerlingen nog steeds beter scoren bij standaardtalige fragmenten als ze meer begripsvragen moeten oplossen.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014