"Te gek om los te lopen"

Emma
Minderhout

“Te gek om los te lopen”

Emma Minderhout

 

 

Internering lijkt voor de meeste Belgen een ver-van-hun-bed-show. Nochtans heeft ons land geen goede reputatie wat de zorg van geïnterneerde delinquenten betreft. Op 6 december 2016 veroordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens België met een pilootarrest voor de manier waarop het land de mensenrechten van geïnterneerden schendt. België maakte zich immers voor de vijfentwintigste maal schuldig aan de schending van het verbod op onmenselijke behandeling. In een pilootarrest legt het Europees Hof aan het veroordeelde land uit hoe het de structurele problemen moet aanpakken. Professor strafrecht Joachim Meese spreekt in deze context over een “historische blaam”. Nochtans is er geen enkele historische studie terug te vinden over de impact van de Belgische interneringsmaatregelen op de betrokkenen, tot nu.

           

Diagnose

In 1934 vond onderzoeksrechter Acheroy een uitzonderlijk dossier op zijn bureau: de pedofiliezaak van Jacques. De vierendertigjarige conducteur had zich in de laatste drie jaar herhaaldelijk vergrepen aan zeven jongetjes in zijn functie als scoutsleider. Hij had de jonge scoutsgangers gevraagd om enkele boeken bij hem thuis te komen ophalen. Daar had hij hen aangespoord om zich uit te kleden en elkaar oraal en met de hand te bevredigen. Hierop had hij zich eveneens uitgekleed en de kinderen misbruikt. Aan Acheroy verklaarde hij dat hij zwaar depressief was en hierdoor affectie zocht bij de jongens. De door de onderzoeksrechter aangestelde expert concludeerde dat Jacques zich op het moment van de feiten en tijdens het psychiatrisch onderzoek in een staat van mentale instabiliteit bevond, waardoor hij zijn gedragingen niet kon beheersen.

De onderwerping aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek was de eerste stap in het interneringsproces. De diagnosevorming tussen de jaren dertig en jaren tachtig lijkt echter zeer arbitrair: deze was vooral afhankelijk van de methodologische invalshoek van de aangestelde arts. Wat de één doorslaggevend vond, kon de ander volledig weglaten in zijn bespreking. Hetzelfde lijkt te gelden voor de invloed die de betrokkene zelf en de familie kon uitoefenen op het proces. Kortom: de aangestelde forensisch psychiater had de grootste invloed op de diagnose van de onderzochte betrokkenen en bijgevolg op hun toekomstige leefomgeving: een instelling in plaats van de gevangenis. De hedendaagse roep naar duidelijke richtlijnen lijkt haar grond te vinden in de onderzochte periode. Opvallend genoeg was deze roep toen nog niet aanwezig: er werden bij de herziening van de wet in 1964 geen verdere maatregelen genomen.

 

 

Tijd in de instelling

Vanaf de ontoerekeningsvatbaarheidsverklaring vielen de betrokkenen onder de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij van Vorst. Uit mijn onderzoek blijkt dat de Commissie zich van het dagelijkse leven van de geïnterneerden niet veel aantrok nadat deze geplaatst waren. Door het gebrek aan behandeling speelde de arts evenmin een doorslaggevende rol in hun dagelijkse leven. Die rol was voornamelijk weggelegd voor de directeur en de werknemers. Elk doen en laten moest worden aangevraagd en goedgekeurd door de directeur; of het nu om bezoekrecht, briefverkeer of dagelijkse bezigheden ging. De werknemers stonden vooral in voor de controle van de geïnterneerden. Ze hadden het recht om cellen te controleren en tuchtverslagen de schrijven, waarbij de directeur een gepaste straf moest uitspreken. Het was voor de betrokkenen dan ook van belang om de werknemers te vriend te houden. Tot slot oefende de familie indirect een invloed uit. Uit de bronnen bleek dat geïnterneerden nog steeds probeerden hun gezin te onderhouden vanuit de instelling. Daarnaast konden ze ook tijdelijk worden overgeplaatst om echtscheidingen te regelen.

 

Vrij op proef

De weg naar voorwaardelijke vrijheid begon steevast met een aanvraag om voor de Commissie te mogen verschijnen. Wettelijk gezien konden enkel de betrokkene en de advocaat om de zes maanden zo’n aanvraag doen. In de praktijk stuurden de betrokkenen veel meer aanvragen en deden de familie en buitenstaanders ook pogingen om de geïnterneerde voor de Commissie te laten verschijnen. Uit de bronnen blijkt dat het orgaan hierbij de wet volgde en geïnterneerden maximaal om het half jaar op een zitting uitnodigde en enkel op hun eigen vraag of die van hun advocaat. De betrokkenen hadden dus zelf een grote invloed op deze eerste stap, want geen aanvraag betekende niet voorkomen en dus geen kans op voorwaardelijke vrijheid.

Daarnaast won de Commissie inlichtingen in over de betrokkene bij de familie, psychiaters, directeurs van de instellingen en sociaal assistenten. Uit mijn onderzoek blijkt dat deze expertises op zichzelf niet doorslaggevend waren voor de beslissing van de Commissie. Zelfs drie gunstige adviezen waren noch een voorwaarde, noch een garantie voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De eindbeslissing lag bij de Commissie, die zich niet altijd door deze verslagen liet leiden. Waarop ze zich dan wel baseerde, is niet duidelijk en de beslissingen komen dan ook zeer arbitrair over. De motivatie tussen de jaren dertig en tachtig was gebrekkig. Alweer leek dit toen minder als problematisch gepercipieerd dan vandaag, aangezien de wetsverandering van 1964 geen enkele wijziging in het statuut of de taak van de Commissies aanbracht.

 

 

Mensonwaardig?

Hoe het leven van geïnterneerden eruitzag, was sterk afhankelijk van de persoonlijkheid van de betrokken actoren. In de diagnosefase hing het advies voor de ontoerekeningsvatbaarheidverklaring af van de arts en diens medisch interpretatiekader. In de tijd die de betrokkene in de instelling doorbracht, was de goodwill van de directeur en de strengheid van de medewerkers doorslaggevend. Tijdens de voorlopige vrijheid werd zijn of haar leven dan weer bepaald door de familie en de persoon van de sociaal assistent. Hoe het leven van een geïnterneerde eruit zag, berustte dus eigenlijk op een hoop toevalligheden en geluk, waardoor de interneringsmaatregel nooit gelijk en eerlijk kon zijn voor alle betrokkenen. Hoewel zij het destijds waarschijnlijk niet beseften, werd hun leven bijna volledig bepaald door het kader en het regime van de internering, ten koste van hun eigen handelingsvrijheid. Het is niet aan een historica om te oordelen of dit “mensonwaardig” was, zoals het Europees Hof de hedendaagse omgang met geïnterneerden beschrijft, maar misschien had Professor Meese wel gelijk toen hij sprak over een “historische blaam”...

Download scriptie (1.41 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Prof. Dr. K. Wils
Thema('s)