Thuis en school waren immers anders dan de weg erheen…

Mélanie
Surmont

Het idee om een onderzoek te doen naar de beleving van de weg van en naar school, ontstond vanuit mijn persoonlijke interesse voor schemerzones, de stukjes Niemandsland tussen 2 werelden in. Werelden waarin de grenzen vaak veel duidelijker zijn, de regels veel uitgesprokener aanwezig zijn. Eén van deze schemerzones is het traject tussen thuis en school. Een tussenruimte waarin je als kind niet meer dochter van of zoon van bent, maar ook nog niet de rol van scholier opgenomen hebt.

Hoe beleefden kinderen in Bellegem de weg van en naar school in de jaren 1950? Bij het doornemen van wetenschappelijke literatuur omtrent mijn onderzoeksonderwerp, is gebleken dat mijn onderzoeksthema en de aanpak ervan zich situeren binnen de nieuwe onderzoeksstromingen in de historische pedagogiek. Binnen deze nieuw-cultuurhistorische benadering is er een toenemende aandacht voor de dagdagelijkse opvoedingsrealiteit uit het verleden en krijgen de kleine man en la petite histoire een vooraanstaande plaats.

Uit de eerste fragmentarische oriëntering op mijn onderzoeksthema (via romans, kinder- en jeugdboeken) kon ik besluiten dat hierin een erg selectieve groep van mensen aan het woord kwam: hoofdzakelijk hoogopgeleide, mondige, mannelijke schrijvers die de beleving van en naar school zo intens ervaren hebben dat ze het de moeite waard vonden om deze te vermelden. Om de lezer te boeien, kozen deze schrijvers uiteraard voor ‘spectaculaire’ verhalen. De beleving van de weg van en naar school wordt hierbij vaak in contrast geplaatst met de beleving van het leven binnen de schoolmuren. De ene keer is de weg van en naar school een ruimte van autonomie en vrijheid en de andere keer beleeft het hoofdpersonage dit als een ruimte vol gevaren en gaan er gevoelens van angst mee gepaard. De omgeving waarin de scholier op weg van en naar school vertoeft, wordt intens opgenomen en beleefd met alle zintuigen. Ze leidt en verleidt de scholier. Tijdens deze tocht komt de scholier in contact met leeftijdsgenoten en volwassenen. Voorbeelden en anti-voorbeelden. De schrijvers vertellen hoe de kinderen wegdromen, lanterfanten, aangetrokken worden tot de plaatselijke snoepwinkel, kattenkwaad en andere avonturen beleven, vriend- en vijandschappen vorm krijgen langs deze weg, hoe conflicten die in de school begonnen een staartje krijgen op de terugweg, enz. Kortom, als lezer leef je je in en lijkt de weg van en naar school een intens beleefd dagdagelijks avontuur.

De mondelinge getuigenissen (van volwassenen die in de jaren 1950 school liepen in Bellegem en met wie ik de toenmalige weg van en naar school te voet herbewandelde) nuanceerden dit beeld, mede doordat hier ook niet mondige, minder hoog opgeleide getuigen aan het woord kwamen. Daarnaast kregen ook vrouwen een stem. Het verschil in de beleving van het schooltraject tussen mannen en vrouwen was een rode draad doorheen het onderzoek.

De contrastervaring in de beleving van het leven binnen en buiten school, kwam in de interviews veel minder uitgesproken aan bod dan dat ze voorgesteld wordt in de literatuur. Zeker bij de meisjes was er geen sprake van een gevoel van autonomie en vrijheid op weg van en naar school. Voor hen werkte het strenge regime, thuis en op school opgelegd, door in de beleving van de weg van en naar school. De controle over de meisjes was altijd voelbaar, ook al waren de volwassenen niet fysiek aanwezig. De jongens probeerden vaker te ontsnappen aan de opgelegde dwang. De scholen probeerden op allerlei manieren hun macht ook buiten de schoolmuren te laten gelden. Hiervan getuigt de verplichte rang, het tijdsverschil in sluitinguur van beide scholen om het contact tussen jongens en meisjes te beperken, en het verplicht volgen van de eucharistiedienst vóór dat de meisjes de schoolpoort binnen gingen. Ook ouders stelden strenge regels aan de meisjes wat betreft de weg van en naar school.

Wat deden de kinderen op weg van en naar school? De variatie aan activiteiten is groot, zeker bij de jongens. De meisjes waren doorgaans erg gehoorzaam en lieten zich niet verleiden door hetgeen zich in hun omgeving afspeelde. Hun voornaamste activiteit op weg van en naar school, was praten. Praten over hetgeen hen op school te wachten stond of hetgeen er de voorbije schooldag gebeurd was.

Plaatsen geven aanleiding tot bepaalde activiteiten. Zo bleek ’t Straatje geschikter om kattenkwaad uit te halen dan de hoofdstraat in Bellegem, waar vele ogen van toevallig passerende inwoners en winkeliers meekeken. Op weg van en naar school werd gespeeld, kattenkwaad uitgehaald, gepest en vonden vechtpartijen plaats bij de jongens. De snoepwinkel trok altijd nieuwsgierige kinderblikken, alhoewel snoep kopen zeker niet iets van alledag was. Verder ruilden de jongens prentjes die ze verzamelden en hielden ze loop-, fiets- en voetbalwedstrijden. Van afspraakjes tussen jongens en meisjes was er, op een uitzondering na, geen sprake. De kleuterschool was nog gemengd, maar vanaf het eerste leerjaar leefden jongens en meisjes in gescheiden werelden.

De dierenslachting bij de plaatselijke beenhouwer is in het geheugen van de jongens gegrift. Ze hielden goed bij wanneer die zou plaatsvinden en gingen dan iets vroeger op weg naar school om het slachtinggebeuren in groep te aanschouwen. Dieren zoeken en vangen, gebeurde ook wel eens, maar met weinig nobele bedoelingen. Kikkers werden gevangen om ze op te blazen en kikkervisjes beëindigden hun leven, na een dag rondzwemmen, in een confiturenbokaal. Bij de meisjes geen verhalen over dieren, behalve de redding van een klein poesje uit het keldergat van de cichoreibranderij. En wanneer het vliegertijd was, vliegerden de jongens wel eens na school.

Beschrijvingen van plaatsen op weg van en naar school komen vaak voor in de herinneringen aan de weg van en naar school. De restanten uit de omgeving geven hier uiteraard aanleiding toe. De jongens namen verschillende wegen naar school;  meisjes volgden gehoorzaam steeds dezelfde weg.

Kinderen liepen zelden het hele traject alleen naar school. Vaste afspraken waren er niet; het ging veeleer om toevallige ontmoetingen. Jongens liepen samen en meisjes liepen samen. De kinderen kwamen echter niet enkel leeftijdsgenoten tegen; op weg naar school was er ook sprake van verticale socialisatie (tussen generaties). Ouders zelf gingen zelden mee, maar de kinderen kwamen, tijdens dit traject, in contact met allerlei dorpsfiguren. Elk van hen had een eigen toe- of spotnaam die verwees naar hun beroep of een bepaalde opvallende karaktertrek. Vaak waren het volwassenen die op de één of de andere manier in het oog sprongen of een publieke functie bekleedden in het dorp.

De beleving van de weg van en naar school was duidelijk seizoensafhankelijk. Dat kon je merken aan het woordgebruik van de informanten bij het vertellen van hun belevingen. Ze spraken over de ‘kriekentijd’, ‘de notentijd’, de ‘vliegertijd, enz. De seizoensafhankelijke beleving uit zich niet alleen in het beschrijven van de weersomstandigheden; ook de met de seizoenen wisselende kledij krijgt een plaats in het belevingsverhaal. De winter zorgde enerzijds voor sneeuwpret op weg van en naar school; anderzijds blijft de bijtende kou in de herinneringen gegrift. Zeker voor kinderen die een eind moesten lopen. De winterkledij bestond voor jongens uit een geïmproviseerde lange broek, houten klompen of laarzen. Tijdens de warme maanden werd het schoeisel geruild voor ‘wiematten’ of ‘savatten’. Kinderen die van ver kwamen, kregen een blikken bus met water en calessiehout mee, op de weg naar school. Deze warmere tijden lokten ook de volwassenen naar buiten die het straatgebeuren gadesloegen en een praatje maakten. Ook de herfst was een periode vol leven. Herfst betekende: ‘kriekentijd’, ‘oogsttijd’, ‘notentijd’, ‘vliegertijd’. Het was hét moment om fruit en noten te stelen. Ook kriekenstenen werden in deze periode koortsachtig verzameld als inzet voor allerlei spelen. Voor arbeiderskinderen was de herfst vaak een periode waarin ze afwezig waren op school. Ze moesten immers meehelpen met de oogst op het land.

De meeste kinderen kwamen te voet. Het bezit van een fiets was nog een luxe in die tijd en auto’s waren er nog nauwelijks. De heen- en terugweg werden op een verschillende manier beleefd. Naar school gaan probeerde men te rekken; huiswaarts ging men haastig. Zeker in de winter als het snel donker werd. In het gaan gingen kinderen vaker alleen dan in het terugkeren, wat niet zo verwonderlijk is aangezien ze samen van school huiswaarts vertrokken. De terugweg nodigde de jongens meer uit tot kattenkwaad dan de heenweg, waarvoor er verschillende verklaringen zijn: op de terugweg gingen ze vaker in groep, het aankomstuur thuis werd niet streng gecontroleerd en de lang volgehouden beheersing die de jongens op de schoolbanken hadden opgebracht, zocht een uitlaatklep bij het verlaten van de school.

De variatie in tijdsduur om het traject thuis-school af te leggen, varieert van 5-30 min. Kinderen die van ver kwamen treuzelden veel minder onderweg en kwamen nauwelijks te laat op school. Kinderen die dichtbij woonden, bleven veel meer lanterfanten onderweg en de jongens onder hen, haalden opmerkelijk meer kattenkwaad uit dan zij die van ver kwamen. Te laat aankomen op school gebeurde zelden en als het voorkwam, werd daar weinig over gelogen.

De beleving van de weg van en naar school kan je niet los zien van het verkeer. In de jaren 1950 was er in Bellegem nauwelijks autoverkeer. Hierdoor konden kinderen naar hartelust op straat spelen. Althans, dat gold vooral voor de jongens. De meisjes bleven niet treuzelen op het schooltraject en tijdens vrije momenten werden ze vaak ingeschakeld in het huishouden.

 

Download scriptie (5.24 MB)
Winnaar Scriptieprijs
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2005
Promotor(en)
Prof. Dr. Frank Simon
Thema('s)