Transposition sémiotique et perception des mécanismes ironiques dans des campagnes d'information jouant sur le texte et l'image

Marie
Dekempeneer

 IRONIEONDERZOEK IN EEN MODERN JASJE 

Over multimodaliteit en interpretatie van ironische voorlichtingscampagnes

De scriptie. Welke intellectuele grapjas haalde het eigenlijk ooit in zijn hoofd om studenten met dat onding op te zadelen? Bij de meeste studenten staat de scriptie namelijk synoniem voor slapeloze nachten, talloze ergernissen en voortijdig opkomende grijze haren. De vele Facebookgroepen zijn daarvan het levende bewijs: “Fuck you, thesis” of “Thesis? Een en al ergernis!” en “Dear thesis paper, no one likes you. Go write yourself.” De ellende begint eigenlijk al bij de eerste stap van het “wetenschappelijke onderzoek”: iedere scriptieschrijver verkent het gekozen onderwerp en buigt zich vol afgunst over de reeds geschreven boeken van een aantal uitzonderlijke genieën. Studenten worden onverbiddelijk geconfronteerd met hun nietigheid: is het überhaupt wel mogelijk iets van wetenschappelijke relevantie toe te voegen aan die immense bibliotheek van hoogstaande werken?

Vroeger ironieonderzoek

Dat geldt ook voor ironie, het onderwerp van mijn scriptie. Als je weet dat filosofen zoals Aristoteles, Cicero en Quintilianus reeds hun hoofd hebben gebroken over wat ironie nu juist inhoudt, zakt de moed je wel eventjes in de schoenen. Ironie is nu eenmaal een complex begrip: van de Grieks-Romeinse Oudheid tot op de dag van vandaag hebben tal van onderzoekers en wetenschappers de beruchte stijlfiguur bestudeerd en herbestudeerd vanuit verschillende invalshoeken, met een immense veelheid aan opvattingen, theorieën, studies, definities, boeken en essays tot gevolg.

Vroeger ironieonderzoek benadert ironie steeds als een onderdeel van de zuiver talige cultuur: ironie is een talig verschijnsel waarbij de ironicus speelt met taal door het tegenovergestelde te zeggen van wat hij/zij bedoelt. Zo stelt de ironie in de zin “De weerman zat er nog maar eens boenk op” de ironicus in staat om kritiek te uiten op het gebrekkige weersvoorspellende vermogen van de weerman wanneer het bijvoorbeeld pijpenstelen regent op een door de weerman beloofde zonnige dag.

“Het oog wil ook wat”

Uit angst dat mijn scriptie zou verbleken naast het betere denkwerk van de grote “kleppers”, koos ik voor een vernieuwende aanpak van het begrip “ironie”. In tegenstelling tot de zuiver taalkundige invalshoek van het traditionele ironieonderzoek, steekt mijn scriptie het ironieonderzoek in een moderner jasje door na te gaan hoe hedendaagse voorlichtingscampagnes door middel van zowel tekst als beeld ironie kunnen uitdrukken en hoe die tekst/beeld- interactie een invloed uitoefent op het begripsvermogen van de ontvanger. De invloed en de rol van beelden kunnen we nu eenmaal niet ontkennen. De moderne, hedendaagse leefwereld is immers een beeldcultuur: dagelijks worden we geconfronteerd met tal van beelden die ons proberen te overtuigen, informeren, amuseren, enzovoort. Een analyse van reclameboodschappen (zoals voorlichtingscampagnes) kan zich dan ook niet beperken tot een zuiver talig of “taalkundig” onderzoek: de betekenis komt immers tot stand door een diepgaande interactie tussen tekst en beeld – in wetenschappelijke termen komt de betekenis op een “multimodale” manier tot stand.

Even recapituleren: mijn scriptie onderzoekt hoe de stijlfiguur “ironie” in hedendaagse “multimodale” (tekst & beeld) voorlichtingscampagnes wordt uitgedrukt en hoe die multimodaliteit het begrip van de ironische boodschap bemoeilijkt of net vergemakkelijkt. Om tot conclusies te komen heb ik in een eerste fase zeven Franstalige voorlichtingscampagnes uitvoerig geanalyseerd. Franstalig, inderdaad. Misschien een controversiële keuze in de context van een Vlaamse scriptieprijs, maar laat het Frans nu net de taal zijn die ik studeer en bijzonder interessant en boeiend vind. In een tweede fase heb ik een zeventigtal Franstalige studenten geënquêteerd aan de hand van een schriftelijke, anonieme vragenlijst. In de enquête werden de studenten gevraagd om voor vier van de zeven voorlichtingscampagnes toe te lichten waarom ze de campagne al dan niet ironisch vinden.

Hedendaagse categorieën van ironie

Uit mijn eigen analyse van de zeven voorlichtingscampagnes blijkt dat reclamemakers over het algemeen spaarzaam omspringen met het gebruik van ironie. Ironie is nu eenmaal een ambigue (en daarom ook “risicovolle”) stijlfiguur die in sterke mate een beroep doet op het interpretatievermogen van het publiek: de ontvanger heeft de boodschap door of niet. Toch wordt de oorspronkelijk talige, verbale stijlfiguur “ironie” wel degelijk gebruikt in een aantal hedendaagse voorlichtingscampagnes die uit zowel tekst als beeld bestaan. Er zijn bovendien verschillende categorieën, al naargelang ironie tot stand komt in de tekst (verbale ironie), in het beeld (picturale ironie) of als gevolg van de interactie tussen beide (verbo-picturale ironie).

                                                                                                                    

Ironie in hedendaagse voorlichtingscampagnes:

Verbale ironie

Tekst

Picturale ironie

Beeld

Verbo-picturale ironie

Tekst & beeld

 

“Begrijpe wie kan”

Daarnaast tonen de resultaten van de enquête aan dat het begrip van een ironische boodschap afhankelijk is van drie factoren: de verankering, het niveau van implicietheid en het type ironie. Verankering is de mate waarin de tekst de interpretatie van het beeld weergeeft (“verankert”). Hoe meer de tekst verduidelijkt wat het beeld juist inhoudt, hoe eenvoudiger de boodschap en hoe meer ondervraagde studenten de ironie opmerken en begrijpen. De mate van implicietheid wordt bepaald door het aantal impliciete elementen: impliciete boodschappen bevatten één impliciet element (bijvoorbeeld “ironie”), terwijl extra-impliciete boodschappen uit meer dan één impliciet element bestaan (bijvoorbeeld “ironie” in combinatie met een “metafoor”). In tegenstelling tot impliciete en extra-impliciete boodschappen, zijn expliciete boodschappen concreet, duidelijk en volledig; impliciete elementen ontbreken. Hoe explicieter de boodschap, hoe eenvoudiger. Ironische reclameboodschappen bemoeilijken daarom het begrip, aangezien ze een impliciet element (namelijk “ironie”) bevatten. Het type ironie heeft te maken met de drie bovengenoemde categorieën (verbaal, picturaal en verbo-picturaal). Onderzoek toonde al aan dat verbale stijlfiguren eenvoudiger zijn dan verbo-picturale stijlfiguren. Bijgevolg vinden de geënquêteerde studenten de reclameboodschap eenvoudiger wanneer de ironie enkel in de tekst wordt uitgedrukt (verbaal), dan wanneer ironie tot stand komt als gevolg van de interactie tussen tekst en beeld (verbo-picturaal). Picturale stijlfiguren zijn minder van toepassing, aangezien het gros van de reclameboodschappen ook tekst bevat.

 

Verankering

Volledige verankering

Gedeeltelijke verankering

Geen verankering

Geen tekst

Niveau van implicietheid

Expliciet

Impliciet

Extra-impliciet

Type ironie

Verbale ironie

Verbo-picturale ironie

Kort samengevat: Franstalige studenten herkennen en begrijpen ironische boodschappen, op voorwaarde dat de campagnes voldoende talige expliciete informatie vermelden die de juiste interpretatie van tekst en beeld “verankert”. Daarnaast vinden de Franstalige studenten verbale ironie over het algemeen eenvoudiger dan verbo-picturale ironie.

De ironie van ironieonderzoek

Dat ik met mijn onderzoekje Quintilianus’ De Institutione oratoria kan evenaren, wil ik in geen geval beweren. Toch ben ik – in alle bescheidenheid – ervan overtuigd dat mijn scriptie een bijdrage (hoe klein dan ook) levert aan het onderzoeksdomein van ironie, door het ironieonderzoek in een moderner jasje te steken. Iets waar ik trots op kan zijn. Ik waag het zelfs mee te dingen naar de Vlaamse Scriptieprijs. En dat voor iemand die voordien spontaan stuiptrekkingen en andere onaangenaamheden gewaar werd bij de gedachte aan het schrijven van een scriptie … ironisch, toch? 

Download scriptie (2.34 MB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2011