Tussen geloof en wetenschap. Georges Lemaître, paus Pius XII en de oerknaltheorie

Alexander
van Biezen

Drukte God op het knopje van de big bang?

De wereldberoemde fysicus Stephen Hawking beweerde in zijn boek ‘Het grote ontwerp’ dat hij God als Schepper niet nodig had in zijn heelalmodel. Hij kon de big bang louter op basis van natuurkundige wetten verklaren. Dit lokte heel wat verontwaardiging uit. Ironisch genoeg was de oorspronkelijke bedenker van de bigbangtheorie een katholiek priester: Georges Lemaître. Hoe dacht Lemaître daar zelf over? Had God op het knopje van de big bang gedrukt? Kunnen geloof en wetenschap hand in hand gaan?

Nog geen honderd jaar geleden waren de meeste wetenschappers ervan overtuigd dat het heelal niet groter was dan onze eigen Melkweg en dat het eeuwig, statisch en onveranderlijk was. Het heelal was er altijd geweest zoals het er was, en zou altijd zo blijven. Dat was de algemeen aanvaarde wetenschappelijke opvatting van die tijd.

Maar daar zou snel verandering in komen. De sterrenkundige Edwin Hubble deed in de jaren twintig van de vorige eeuw een fantastische ontdekking. De zwak zichtbare nevels die hij bestudeerde waren geen gaswolken in onze eigen Melkweg, maar complete sterrenstelsels die heel ver van ons vandaan stonden. En in welke richting hij ook keek, bleken die sterrenstelsels zich allemaal van ons vandaan te bewegen. En hoe verder deze sterrenstelsels zich bevonden, hoe sneller ze van ons wegvlogen. Hij ontdekte dat het heelal uitdijde.

Georges Lemaître, niet alleen een briljant fysicus maar ook een katholiek priester, kwam in die tijd op een heel gedurfd idee: het heelal moet ooit een begin hebben gehad. Want als het heelal uitdijt, dan moet het vroeger een heel stuk kleiner zijn geweest. Zo klein, dat het hele heelal ooit veel, veel kleiner was dan een atoom, een beginpunt dat hij het ‘oeratoom’ noemde. Zelfs ruimte en tijd bestonden nog niet in dat theoretisch nulpunt. Tijd en ruimte zijn pas ontstaan toen dat ‘oeratoom’ is beginnen uitdijen. De theorie van wat later bekend zou worden als de big bang (de oerknal) was geboren.

Toen Lemaître in 1931 deze hypothese van het begin van het heelal publiceerde, werd zijn idee op heel veel scepsis in de wetenschappelijke wereld onthaald, niet in het minst door Albert Einstein, waar Lemaître erg naar opkeek. Men verweet Lemaître dat hij als wis- en natuurkundig opgeleide priester wetenschap wilde gebruiken om het christelijke scheppingsverhaal te ondersteunen.

Lemaître heeft alle moeite van de wereld gedaan om die verwijten te ontzenuwen en om geloof en wetenschap uit elkaars vaarwater te houden. Hij wilde dat men zijn kosmologische theorie louter en alleen op haar wetenschappelijke verdiensten zou beoordelen. Of het heelal een “natuurlijk begin” heeft gehad of daadwerkelijk een schepping uit het niets is geweest, was volgens Lemaître een filosofische vraag waarop de wetenschap geen antwoord kon geven. Je kan dus niet zeggen dat God op het knopje van de big bang heeft gedrukt: wetenschappelijk gezien is dat een betekenisloze uitspraak.

Maar Lemaîtres pogingen om als wetenschapper au sérieux te worden genomen verliepen niet altijd even rimpelloos. In 1951 hield paus Pius XII een toespraak waarin hij in Lemaîtres kosmologische theorie een wetenschappelijke bevestiging zag van de christelijke scheppingsleer. Lemaître was hier allerminst blij mee, want hij vreesde dat hij hierdoor de risee zou worden van de wetenschappelijke wereld. Hij reisde zelfs naar het Vaticaan om de paus ervan te overtuigen niet langer zijn kosmologisch model als bevestiging van de bijbelse scheppingsverhalen te gebruiken.  

Dat Lemaître zowel natuurkundige als priester is, maakt het zo interessant om na te gaan hoe hij dacht over geloof en wetenschap. Sommigen blijven het een mysterie vinden hoe Lemaître als wetenschapper zijn kosmologische theorie kon blijven verdedigen zonder in tegenspraak te komen met zijn geloof. Dat is de kernvraag die ik in mijn scriptie verder ben gaan onderzoeken. En vooral: kunnen we uit zijn inzichten conclusies trekken voor de discussie van vandaag over geloof en wetenschap?

Vanuit de systematische theologie onderzoek ik een aantal modellen die toelaten op verschillende manieren de verhouding tussen geloof en wetenschap te hanteren. Op die manier wil ik de visie van Lemaître in kaart brengen. Daarbij werk ik vooral met de typologie van de Belgische theoloog Lieven Boeve en die van de Amerikaanse fysicus en theoloog Ian Barbour.

Voor Lemaître zijn geloof en wetenschap ‘twee wegen naar de waarheid’. Wetenschap en geloof bevinden zich op verschillende niveaus en spreken niet dezelfde taal. Wetenschap en geloof zijn geen rivaliserende verklaringen van de werkelijkheid die elkaar op hetzelfde domein bekampen. Het zijn twee menselijke activiteiten die elk hun eigen, specifiek discours hanteren en die zich elk op een eigen domein afspelen. Om een begrip van de filosoof Wittgenstein te gebruiken: geloof en wetenschap zijn twee verschillende taalspelen die enkel aan de oppervlakte gelijkenissen vertonen. Er kan enkel een probleem ontstaan wanneer men elementen uit beide taalspelen zou gaan vermengen. Bijvoorbeeld wanneer men het theologische begrip ‘schepping’ zou gebruiken in een fysisch kosmologisch model. ‘Schepping’ hoort thuis in het religieuze taalspel en is geen wetenschappelijke hypothese die kan worden weerlegd op basis van waarnemingsgegevens.

Wanneer de fysicus Lawrence Krauss in zijn ophefmakende boek Universum uit het niets (2012) stelt dat wetenschap het niet onmogelijk heeft gemaakt om te geloven in God, maar het alleen mogelijk heeft gemaakt om niet te geloven in God, dan is dit een legitieme levensbeschouwelijke appreciatie. Wanneer een gelovig wetenschapper als Leslie Wickman in vervoering het beoefenen van wetenschap omschrijft als een vorm van dankbetuiging aan God (in haar artikel Does the Big Bang breakthrough offer proof of God?, 2014), dan is dit eveneens een legitieme levensbeschouwelijke appreciatie. Vanuit de manier waarop Lemaître een welbegrepen verschilmodel hanteert kunnen we hierop antwoorden dat zowel de gelovige als de niet-gelovige vrij zijn in hun metafysische of religieuze appreciatie. Zolang deze maar niet vermengd wordt met het wetenschappelijke werk zelf, dat wil zeggen de methodes, de theorieën, de resultaten, de experimenten.

Download scriptie (254.12 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014