Van nieus overgheset. De overlevering van de laatmiddeleeuwse devotionele literatuur in de volkstaal (1473-1700)

Tom
Impens

De kruisweg van de middeleeuwse devotionele literatuur



Van den vos Reynaerde, Karel ende Elegast, de Historie van de vier heemskinderen: het zijn slechts enkele voorbeelden van middeleeuwse verhalen die al gedurende vijfhonderd jaar met succes de concurrentie weerstaan en nog steeds spontaan een zucht van herkenning oproepen. Onterecht is dan ook de veel gehoorde maar weinig genuanceerde opvatting dat de introductie van de boekdrukkunst door Gutenberg in het midden van de vijftiende eeuw een abrupt einde maakte aan de middeleeuwen en het nekschot vormde voor verschillende middeleeuwse sagen en legenden. Zo is de ommegang van het Ros Beiaard te Dendermonde nog steeds de aanleiding van een heuse volkstoeloop en behoort het verhaal van de sluwe vos sinds de zeventiende eeuw tot de basisliteratuur van elk Vlaams kind.

 

Wie echter wordt geconfronteerd met obscure titels van devotionele middeleeuwse teksten zoals De vijftien bloedstortingen of  De vier uitersten, zal waarschijnlijk het hoofd eens moeten fronsen, tonsuur of niet. Hoewel dit natuurlijk ook zijn verklaring vindt in de ontkerkelijking van de maatschappij -zo doet waarschijnlijk het bijbelse verhaal van Job of Lazarus evenmin een belletje rinkelen bij de meeste mensen- moeten ook andere historische ontwikkelingen en evoluties in de schijnwerpers worden geplaatst. Het is bijvoorbeeld treffend dat het verhaal van De vijftien bloedstortingen tijdens de zestiende eeuw een ongekende populariteit bereikte en dat De vier uitersten op slechts een eeuw tijd meer dan twintig maal herdrukt werd terwijl typografen Van den vos Reynaerde in dezelfde periode echter slechts een handvol keer op de drukpers hebben gelegd. De Historie van de vier heemskinderen is zelfs de hele zestiende eeuw geen één keer herdrukt. Toch zijn niet de middeleeuwse fictieve verhalen maar wel de devotionele teksten algauw in de vergetelheid geraakt. Hoe kan men deze merkwaardige en verwarrende evolutie verklaren?

 

In de eerste plaats moet men de verklaring zoeken in het specifieke lees- en koopgedrag van een zestiende-eeuwse burger. Dankzij de opkomst van een lekendevotie tijdens de late middeleeuwen waarbij steeds meer burgers een hoofdrol gingen toekennen aan godsdienst en spiritualiteit zonder zich daarbij af te schermen van het wereldse leven, ‘boomde’ de verkoop van religieuze traktaten in handschriftvorm. Hierdoor moest de boekdrukkunst als het ware wel worden uitgevonden, wou het aanbod de stijgende vraag bijhouden. In de eerste plaats betekende dit dat voortaan devotionele tekstjes op een voorheen ongekende schaal werden verspreid. Zoals vandaag nog steeds het geval is, brengen nieuwe uitvindingen immers een aanzienlijk prijskaartje met zich mee. De boekdrukkunst vormt hierop geen uitzondering: wie een boekje wou kopen, moest aardig in de buidel tasten. Het spreekt vanzelf dat de potentiële kopers daarbij de voorkeur gaven aan nuttige (veelal geestelijke) lectuur, die de aankoop kon rechtvaardigen dan aan een fictieve parabel of legende, waar nogal smalend werd over gedaan. Dat verhalen zoals dat van Reynaert de Vos maar enkele malen zijn herdrukt, betekent dan ook niet dat slechts een beperkt aantal mensen bekend was met de inhoud en opzet. Zo verscheen het dierenepos niet alleen in boekvorm maar werden er ook rond de fratsen van Reynaert -gratis en voor niets- verschillende toneelspelen opgevoerd of kleurrijke prenten verspreid onder het hele volk. Daarnaast mag men zich ook niet blindstaren op het aantal herdrukken als objectieve graadmeter van de populariteit van een bepaalde devotionele hetzij verzonnen tekst. Bepaalde tekstsoorten, ontspanningsliteratuur voorop, werden immers in de zestiende eeuw nog steeds luidop voorgelezen voor een talrijk publiek terwijl daarentegen geestelijke literatuur voornamelijk individueel werd overdacht. De vraag dringt zich dan ook op hoeveel meer mensen werden bereikt met slechts één editie van een middeleeuws verhaal dan met één uitgave van een devotionele tekst.

 

Wie zich louter baseert op het aantal herdrukken van een bepaalde tekst om haar populariteit te meten in het begin van de zestiende eeuw, schept dan ook gedeeltelijk een vertekend beeld. Niettemin staat het vast dat de middeleeuwse fictieve verhalen in deze periode in de schaduw stonden van hun devotionele tegenhangers. Wanneer echter de Reformatie in de Nederlanden rond 1520 de kop opstak en eerst Luther, later Calvijn mochten rekenen op een aanzienlijke aanhang, bleef het antwoord van de Katholieke Kerk niet lang op zich wachten. Nieuwe godsdienstige opvattingen deden hun intrede. Dit veranderende devotionele klimaat zorgde niet alleen voor een politieke kentering (denk maar aan de Tachtigjarige Oorlog) maar oefende ook een diepgaande invloed uit op de devotionele literatuur. Protestanten gingen hun aandacht vestigen op de bijbel en de Heilige Schrift, verschillende middeleeuwse religieuze teksten waren door hun specifieke inhoud of opzet (het levensverhaal van een heilige) soms zelf het onderwerp van gereformeerde spotternij. Deze teksten hadden dan ook voor deze groep geen enkel bestaansrecht meer.   Enkele andere religieuze teksten werden op de rooms-katholieke Index gezet, een lijst met verboden boeken. Hun middeleeuwse signatuur werd niet meer geschikt geacht, of zelfs ronduit gevaarlijk. Nieuwe tijden vergden nu eenmaal nieuwe boeken.

                                                                                                               

Daarbij komt dat het einde van de zestiende eeuw voor onze streken het startpunt vormde van de activiteiten van de jezuïeten, die algauw een hoofdrol gingen opeisen in het godsdienstonderricht. Ze introduceerden een heel nieuw scala aan devotionele gebruiken en praktijken waardoor er een breuk ontstond met de laatmiddeleeuwse devotie. Hoewel de jezuïeten weliswaar zoals in de voorgaande periode sterk de nadruk legden op het persoonlijk lezen en overdenken van religieuze literatuur, plaatsten ze in de eerste plaats hun eigen geschriften in het voetlicht die nauwer aansloten bij het devotionele klimaat van die tijd. De uitslag van de concurrentiestrijd tussen de middeleeuwse en de actuelere devotionele teksten lag dan ook al op voorhand vast: rond 1600 zien we immers dat de laatmiddeleeuwse devotionele literatuur in de volkstaal een steeds kleiner aandeel innam in de boekproductie, hoewel van een complete en plotse inzakking weliswaar geen sprake is. Er werden niet alleen steeds minder teksten herdrukt maar meer en meer gaan drukkers ook slechts een handvol laatmiddeleeuwse devotionele teksten op de drukpers leggen. Zijn er tot 1520 honderd verschillende teksten herdrukt, dan is dit tachtig jaar later al gedaald tot vijftien. Op het einde van de zeventiende eeuw worden er maar zeven verschillende middeleeuwse devotionele teksten gedrukt terwijl de ontspanningsliteratuur uit de dertiende en veertiende eeuw nog steeds op de drukpers wordt gelegd en zelfs sporen vertoont van een lichte heropleving. Fictieve verhalen zijn dan ook minder tijdsgebonden dan devotionele teksten die in een hechte relatie staan met het specifieke religieuze klimaat van een bepaalde periode.

 

 

Religie mag dan wel als ‘universeel en tijdsoverschrijdend’ worden omschreven, maar wie nagaat op welke manier mensen dit inkleuren, merkt op dat het evenzeer aan modegrillen onderhevig is. Zo vergt elk nieuwe periode wel voorheen ongekende devotionele gebruiken en literatuur. Het is dan misschien ook niet zo mysterieus en paradoxaal als eerst gedacht dat we nog steeds het verhaal kennen van Reynaert de Vos, ondanks haar geringe populariteit in de zestiende eeuw terwijl de zeven droefheden van Maria met haar talloze herdrukken en bewerkingen in de Nieuwe Tijd ons vandaag onbekend in de oren klinkt.

 

 

Download scriptie (1.21 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2007
Thema('s)