Van Uitzicht tot Inzicht

Audrey
Boivin

Schilder voelt inspiratie. Schilder creëert meesterwerk. Publiek is enthousiast. Schilderij wordt opgehangen in het museum.

End of story?

De meeste kunstwerken ondergaan nadien wel eens een restauratie. Voor schilderijen gebeurt dit meestal om de 50 tot 100 jaar. Om vandaag zo’n restauratie tot een goed einde te brengen is het belangrijk te weten wat eerder gedaan werd. Welke technieken heeft men gebruikt? Hoe hebben deze technieken het kunstwerk aangetast? Wat blijft over van het originele kunstwerk? En wie waren die illustere figuren die de schilderijen onder handen namen?

Welke inzichten schuilen achter het uitzicht van het kunstwerk?

 

Lang leve(n)…

De creatie van een kunstwerk is zoals de geboorte in een biografie. Essentieel, maar slechts het beginpunt van een lang verhaal. Om dit verhaal zo lang mogelijk te maken zijn we afhankelijk van de conservatie en restauratie van het werk. Zoals oma een knie liet vervangen voor haar 65ste verjaardag, heeft een kunstwerk soms ook een restauratie nodig om de toekomst in te kunnen wandelen. 

Tien jaar geleden besloten we hierom dat het Lam Gods wel eens zo’n restauratie kon gebruiken. Maar wat betekent dit vandaag? De doelstelling van een moderne restauratie is om het werk zo dicht mogelijk naar zijn oorspronkelijke staat terug te brengen, terwijl we tegelijkertijd ook diens conservatie en dus lange leven proberen te verzekeren. Daarom kijken we vandaag naar een lam dat niet bij iedereen in de smaak valt, maar onbetwistbaar ‘authentiek’ is. Dit is een visie die vandaag misschien vanzelfsprekend lijkt, maar dat was niet altijd zo.

 

Facelifts

 In de 17de en 18de eeuw betekende restauratie het updaten van gedemodeerde schilderijen. Zoals wij vandaag de kleur van onze slaapkamermuur af en toe veranderen, aarzelde men niet om werken die wij vandaag als onaantastbare historische artefacten beschouwen te verzagen, vergroten of te overschilderen. 

In de tweede helft van de 19de eeuw kwam hier (gelukkig) verandering in. We kunnen spreken van een ‘verwetenschappelijking’ van het vak. Kunstwerken waren niet langer decoratieve elementen of religieuze gebruiksobjecten, maar getuigen van een verleden gevuld met mysteries. Om deze  authentiek te houden werd het dus belangrijk om ze in een zo origineel mogelijke staat te bewaren. Waar voordien obscure middeltjes zoals urine en broodkruimels oplossing konden bieden koos men vanaf dan voor reproduceerbare en wetenschappelijke methodes. De nieuwe Petenkoffer methode, waarbij het schilderoppervlak gereinigd werd door middel van alcoholdampen, werd enorm populair.  Bestaande methodes zoals het parketeren (het aanbrengen van houten latten op de achterkant van panelen) en verdoeken (het transporteren van een schilderij naar een nieuw doek) werden verfijnd en steeds vaker preventief uitgevoerd. Voor het eerst werden deze methodes ook aan het grotere publiek uitgelegd in vakblad l’Art Moderne. Deze werden uitgevoerd onder het nauw toezien van een competente museumcommissie, die steeds meer (een beperkte vorm van) documentatie wenste. Daarnaast werd ook de reversibiliteit van de restauratiecampagnes essentiëel. Zo besloten de grote musea van ons land in deze periode bijvoorbeeld de aquarelretouche door te voeren. Deze kon, in tegenstelling tot voorgaande methodes, nadien makkelijk verwijderd worden.  

 

Nieuwe ideeën

Restaurateurs schreven zelden iets neer. Bescheidenheid en discretie waren geprezen kwaliteiten. Toch lieten de geheimzinnige ambachtsmannen hun sporen na. Advertenties, opiniestukken en discussies scheppen een beeld van de Belgische kunstwereld rond de eeuwwisseling.

Tussen 1880 en 1920 volgde België het voorbeeld van haar buurlanden. In de vakbladen ontstond een polemiek rond de kunstrestauratie. Niet enkel de verouderde methodes, maar ook de beweegredenen voor restauratie werden in vraag gesteld. In het verlengde van de industrialisatie werden steeds meer nieuwe, wetenschappelijk gefundeerde methodes ontwikkeld en bepleit. De meeste restaurateurs hielden zich hier zelf opvallend genoeg stil over. De discussies werden gevoerd door kunstenaars, kunstcritici en kunsthistorici. Dankzij de grotere toegankelijkheid van de nieuw opgerichte musea werd de conservatie van onze kunstschatten steeds meer een kwestie van publieke opinie. Van non-interventie tot complete reconstructie: het restaurateur-zijn betekende steeds meer verantwoording afleggen aan opdrachtgever en publiek. 

 

Bewaard mysterie

Maar wie was deze restaurateur dan? Een officiële opleiding had men destijds niet; wederom een discussie die steeds feller gevoerd werd rond de eeuwwisseling. Restaurateurs waren ambachtsmannen die, zoals kunstenaars, opgeleid werden in een atelier. Vaak was er sprake van familiebedrijven. Hier deelden hun voorgangers hun geheime recepten, die ze na jaren ervaring op experimentele wijze samen gesteld hadden. Vaak waren restaurateurs ook kunstenaars, of verkopers van kunstenaarsbenodigdheden.

We hintten al enkele keren naar de anonimiteit en geheimzinnigheid van de restaurateur. Maar waarom verkoos men nu eigenlijk de schaduwen? In een veranderend milieu, waarin authenticiteit steeds belangrijker werd, zagen restaurateurs hun positie bedreigd. Meer transparatie betekende voor hen het opgeven van vakgeheimen waarmee ze hun geld verdienden. 

Ook in de kunstmarkt speelde discretie een belangrijke rol. Hoe ‘authentieker’ het kunstwerk, hoe groter de waarde. De kunsthandelaar-restaurateur deelde dan ook liever niet mee in hoeverre die ‘authentieke Rubens’ geretoucheerd werd. Omdat hij uit ogenschijnlijk waardeloze werken onschatbare en puntgave schatten tevoorschijn kon toveren zonder enige verantwoording af te moeten afleggen werd hij dan ook vaak met argwaan bekeken. Niettemin was de combinatie van restaurateur en kunsthandelaar niet ongewoon aan het einde van de negentiende eeuw. Maar is een werk van Rubens dat grotendeels ‘geretoucheerd’ werd nog steeds een Rubens? Zulke morele vragen werden steeds belangrijker. Wetenschappelijke methodes en documentatie moesten hier antwoord op bieden.  

 

Onthuld mysterie 

De ongelukkigen die geen toegang kregen tot het elitaire restauratieatelier gingen op zoek naar andere oplossingen. Amateurrestaurateurs baseerden zich tot de schaarse handleidingen die destijds steeds gankelijker werden, vaak met mislukte experimenten tot gevolg. Rond de eeuwwisseling werd de nood voor een officiële opleiding voor de kunstrestaurateur daardoor steeds groter. Deze opleiding moest voor een keerpunt zorgen in het vak: men wou meer transparantie, uniformiteit en vooral wetenschappenlijkheid. Het was niet langer (enkel) het uiterlijk van het kunstwerk dat ertoe deed. Het inzicht in diens geschiedenis, authenticiteit en conservatie werden nu op de eerste plaats gezet.  

Het begin van een nieuwe eeuw betekende dus het begin van een nieuwe visie. De toon was gezet voor een professionele aanpak, die maakt dat wij vandaag nog steeds kunnen genieten van ons prachtig cultureel erfgoed.

 

 

 

 

 

 

 

Download scriptie (25.26 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Prof. dr. Maximiliaan Martens