Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen? Comprehensivering van het secundair onderwijs: een exploratieve studie naar het draagvlak bij de Vlaamse leerkracht

Lisa
Vandevenne

“Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen?” Comprehensivering van het secundair onderwijs: een exploratieve studie naar het draagvlak bij de Vlaamse leerkracht.

“Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen”. Deze uitspraak van toenmalig minister van onderwijs Vandenbroucke duidt aan dat het Vlaamse onderwijs met een serieus probleem te kampen heeft. Hoewel we bij de top van de wereld behoren wat betreft prestaties, liggen de prestaties van de beste en zwakste studenten nergens zo ver uit elkaar als in Vlaanderen. Onderstaande figuur toont die kloof tussen superieuren en inferieuren aan.

Op de figuur wordt duidelijk dat de curve van de rijkste 25% Vlamingen veel meer naar rechts ligt en dus betere prestaties inhoudt dan de curve van de armste 25% Vlamingen. In vergelijking met alle Europese landen heeft België het meest selectieve onderwijssysteem, daarenboven wordt die selectie ook het sterkst bepaald door sociale afkomst. Het is opvallend dat vele landen erin slaagden om sinds 2000 die kloof te verkleinen, terwijl dit niet lukte voor Vlaanderen. Het Vlaamse onderwijs geldt dus als een reproductiemechanisme voor sociale ongelijkheid, aangezien de zwakst presterende groep vooral bestaat uit kinderen van laagopgeleiden en ouders met buitenlandse herkomst. Enkele cijfers zetten deze bevindingen extra in de verf. Het percentage leerlingen dat het secundair onderwijs verlaat zonder diploma of getuigschrift van het zesde jaar, bedraagt gemiddeld vijftien procent. Heeft de moeder van de leerling echter enkel een getuigschrift lager onderwijs op zak, dan loopt dit percentage op tot 29%. Volgde de moeder hogere studies, dan daalt dit tot 2,7%. Hetzelfde principe speelt bij het aanvangen van hogere studies, 83% van de kinderen van hoogopgeleide moeders start een studie in het hoger onderwijs, tegenover nauwelijks één op vier kinderen van laagopgeleide moeders. Die laatsten hebben meer kans op het later starten met kleuteronderwijs, zittenblijven, doorverwijzing naar het BUSO, om terecht te komen in het BSO, enzovoort. Om het met een citaat van de commissie Monard te zeggen: “De plaats waar je wieg staat, bepaalt vandaag de dag je plaats in de samenleving.”

 Zowel sociale als economische redenen duiden op het problematische hiervan. Door de reproductie van sociale ongelijkheid in het onderwijs ontstaat er een soort vicieuze cirkel. Het onderwijsniveau van de ouders is bepalend voor de kans op armoede en sociale uitsluiting in gezinnen. Kinderen in armoede leggen hun lot in handen van de school, die zal bepalen of er een einde aan de armoede en sociale uitsluiting wordt gesteld dan wel of men er voor de rest van hun leven zal door achtervolgd worden. In het laatste geval heeft de uitsluiting gevolgen voor de onderwijskansen van de volgende generatie. Zo wordt het uitermate moeilijk om uit deze kringloop te breken. Het onderwijs, in de brede zin van het woord, is de institutie bij uitstek om leerlingen bepaalde vaardigheden en handelingen bij te brengen waardoor de maatschappij aan de idee van gelijke kansen kan voldoen. De laatste decennia komt echter steeds meer op de voorgrond dat het huidig onderwijs als emancipatiemiddel gefaald heeft. Het onderwijsniveau van een persoon is te bepalend voor diens welvaart en bestaanszekerheid.

Een oorzaak van die sociale reproductie in het secundair onderwijs wordt vaak gelegd bij het huidige categoriaal systeem met vroege studiekeuze. Er is sprake van een opdeling in onderwijsvormen – ASO, BSO, TSO en KSO - die vandaag in Vlaanderen in de praktijk al vanaf de eerste graad wordt gemaakt. Dit categoriaal systeem versterkt de sociale ongelijkheid op verschillende manieren. Vooreerst corresponderen de verschillende richtingen met verschillende statussen. Wie het ASO volgt, geniet meer prestige dan wie in het TSO zit en BSO bengelt helemaal onderaan de maatschappelijke ladder. Hiermee samenvallend is er sprake van een watervaleffect: men probeert eerst het ASO en ziet de overgang naar TSO of BSO als een tweede of derde en negatieve keuze. In een categoriaal systeem vindt de studiekeuze ook te vroeg plaats, op twaalfjarige leeftijd is de sociale achtergrond hier nog te doorslaggevend voor. Eenmaal men in de zogenaamde lagere richtingen beland is, krijgt men er ook slechter onderwijs. Er is sprake van het pygmalion-effect, leerkrachten schatten leerlingen in lager aangeschreven richtingen zwakker in en die leerlingen zullen uiteindelijk ook slechter presteren. Uiteindelijk ontwikkelen leerlingen in de minder gewaardeerde richtingen een antischoolcultuur. Wanneer dan duidelijk wordt dat er in Vlaanderen sprake is van een onbetwistbare samenhang tussen socio-economische herkomst en de onderwijsvorm van een leerling, wordt het zonneklaar dat dit een uitermate problematisch gegeven is. Wat opvalt is dat deze ongelijkheid aanzienlijk kleiner is in landen met een comprehensief systeem. Zo’n systeem gaat uit van een gemeenschappelijk curriculum, waarin zowel algemeen vormende, technische, muzische en praktijkgerichte componenten aan bod komen. Leerlingen maken er eerst kennis met een ruime waaier van vakken, waardoor ze verder in hun schoolcarrière een betere keuze kunnen maken. De studiekeuze wordt dus uitgesteld, het wordt een positieve, omkeerbare keuze. Een comprehensief systeem gaat ervan uit dat alle leerlingen bekwaam zijn en tracht de talenten van elke leerling te detecteren en te ontwikkelen.

In deze masterproef wordt onderzocht of comprehensivering van het secundair onderwijs een oplossing kan bieden voor bepaalde problemen waarmee men vandaag in het Vlaamse onderwijs te kampen heeft. Meer specifiek wordt op een kwalitatieve manier nagegaan of er een draagvlak bestaat bij het Vlaamse onderwijspersoneel voor het invoeren van een comprehensief systeem. Het is duidelijk dat er sprake is van een probleem van ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs. In deze masterproef werd nagegaan of leerkrachten om te beginnen op de hoogte zijn van dit probleem en in welke mate zij een comprehensief systeem als een gepaste oplossing hiervoor beschouwen. In de wetenschap zijn duidelijke visies geformuleerd in verband met de voordelen van comprehensivering, de vraag is of ook leerkrachten happig zijn naar een zoveelste aanpassing van het onderwijs. Dit is een actueel vraagstuk, gezien men in de beleidswereld effectief bezig is met het ontwikkelen van een plan voor de invoering van een dergelijk systeem. Dit onderzoek is uniek omdat er gepolst wordt naar de mening van leerkrachten. Zoals vermeld is het debat omtrent comprehensivering al ongeveer een eeuw oud, nog nooit werden hier echter leerkrachten bij betrokken. Het hoeft niet gezegd te zijn dat zij nochtans een sleutelrol spelen in het hele onderwijsgebeuren.

Download scriptie (813.27 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2011