DIEREN IN DE ZEVENTIENDE-EEUWSE EN HEDENDAAGSE KUNST

Jeffe
De Brabandere

Kijk maar, er staat niet wat er staat

Kijkt een hedendaagse kunstenaar op een zelfde manier als een kunstenaar uit de zeventiende eeuw naar een hond, een paard, een hert … ? We kennen het innerlijke leven van dieren niet en daarom doen we altijd een beroep op onze verbeelding bij de uitbeelding van een dier. Hoe was die verbeelding in de zeventiende eeuw en hoe is ze vandaag? Wat voedt die verbeelding? Om deze vragen te beantwoorden heb ik zeven zeventiende-eeuwse dierschilderijen en zeven hedendaagse dierkunstwerken onderzocht. Mijn onderzoek kwam grotendeels neer op een kijkoefening en leverde in de eerste plaats kijkplezier op.

In mijn eerste analyse laat ik bijvoorbeeld zien hoe het licht- en schaduwspel reliëf geeft aan de vacht van het indommelend hondje uit Slapende hond (1650) van Gerrit Dou. Het zwarte neusje glimt en heeft roze en witte vlekken. De oogjes zijn half open. De huidplooien in de nek en kop vertonen een vertederende glooiing en frons. De Leidse fijnschilder heeft op dit bijzonder kleine schilderij (16.5 cm x 21.6 cm) het hondje geplaatst naast een bundel dode takken, een beschadigde kruik, een oude rieten mand en een paar kinderschoenen. Het vanitasthema is in dit werk, zoals in vele zeventiende-eeuwse kunstwerken, aan de orde. Verdere analyse toont aan dat het hier ook over kindersterfte gaat, die in de zeventiende eeuw nog aanzienlijk was. Dit eenvoudig tafereel verbergt een aangrijpende boodschap. Die boodschap is niet zozeer een laag die over de directe betekenis van dit schilderij ligt, maar is geïncarneerd in de vormgeving, de stijl en de details. De grote tactiliteit waarmee Dou het hondje, de takkenbos en de kruik weergeeft, maakt de boodschap tastbaar en neemt de toeschouwer mee in een emotioneel, maar ook maatschappelijk verhaal. Het hondje is daardoor niet ‘zomaar een hondje’. Jimmie Durham beeldt met Musk ox (2017) – de laatste analyse in mijn scriptie – ook niet zomaar een muskusos uit. Dit werk bestaat uit een industriële stelling, bedekt met stukken textiel, en de schedel van een muskusos. Durham, die de leefwereld van Noord-Amerikaanse indianen en hun respect voor de natuur en dieren oproept, problematiseert bij uitstek de verbeelding van het dier. Hij kant zich tegen elke antropomorfiserende benadering. Elke laag dekens of kledij kan worden gezien als een vermenselijking van het dier. Maar het dier als dier is niet te vatten. Uiteindelijk blijft er bij Durham alleen maar een schematische voorstelling over. Daarmee lijkt hij ver af te staan van de zeventiende-eeuwse ‘realistische’ benadering en lijkt hij eerder terug te keren naar een middeleeuwse aanpak. Toch zijn er elementen die met zeventiende-eeuwse werken overeenkomsten vertonen, bijvoorbeeld de textuur en tactiliteit van de stukken textiel. De trui over trui, jas over jas, deken over deken doet denken aan een dakloze bedelaar en resoneert met een van de vogels uit het eveneens besproken schilderij Adelaars van Joannes Fijt (1611-1661). Niet alleen bij Durham maar ook bij de andere hedendaagse kunstenaars zien we in zekere zin een schilderkundige benadering die aansluit bij de zeventiende-eeuwse meesters.

Lees maar, er staat niet wat er staat

Niet alleen als het over een dier gaat maar de hele werkelijkheid is eigenlijk altijd in zekere mate ontoegankelijk. In de perceptie en weergave van de werkelijkheid speelt altijd verbeelding mee. De zeventiende-eeuwse kunstenaars, die zichzelf ‘realist’ noemden, beseften dit goed. Hoe werkelijkheidsgetrouw hun schilderijen ook lijken, het ging telkens om een bewuste enscenering. Dit inzicht over de rol van de fantasie geldt uiteraard ook voor mijn analyses. Het gaat om mijn visie – omdat een neutrale, objectieve visie nu eenmaal onmogelijk is. Vooral bij het onderzoek van de zeventiende-eeuwse werken is deze problematiek duidelijk: elke duiding van de zeventiende-eeuwse verbeelding van het dier wordt gekleurd door een hedendaagse verbeelding. Natuurlijk zijn er heel wat  bronnen die de grenzen bepalen waarbinnen onze verbeelding over het verleden kan functioneren. Op basis van literatuur beschrijf ik de zeventiende-eeuwse filosofie, de maatschappelijke context, het zeventiende-eeuwse burgerlijke zelfbewustzijn,… Dit alles helpt mee de zeventiende-eeuwse verbeelding  van het dier te interpreteren. Maar ook literatuur is vaak beheerst door beelden. Een begrip als ‘gouden eeuw’, dat ik zoveel mogelijk vermeden heb, prikkelt de fantasie en kan misleidend zijn. Literatuur ondersteunt weliswaar mijn analyses, maar de essentie van mijn onderzoek lag toch in observatie. Om van mijn analyses een wetenschappelijk onderzoek te maken, creëerde ik criteria waarmee ik de dierkunstwerken benaderde. Die criteria heb ik niet gehaald uit literatuur, maar uit observatie van twee iconische zeventiende-eeuwse werken: De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp (1632) van Rembrandt van Rijn en De kindermoord te Bethlehem (1610) van Peter Paul Rubens. Die twee werken vertonen belangrijke vormkenmerken, die het kader vormden waarmee ik de dierschilderijen kon onderzoeken. Door deze op basis van observatie opgestelde criteria kenden mijn analyses een methodische aanpak en werden ze controleerbaar, twee belangrijke kenmerken van wetenschappelijk onderzoek. Een persoonlijke visie sluit dus een wetenschappelijke benadering niet uit. Mijn masterscriptie heb ik geschreven als onderdeel van een academische kunstopleiding. Wat wetenschappelijk onderzoek in de kunsten inhoudt, blijkt in de academische wereld nog niet helemaal uitgeklaard te zijn. Waarin verschilt het bijvoorbeeld van kunsthistorisch onderzoek? Mijn masterscriptie toont in elk geval aan dat een eigen visie verzoenbaar is met wetenschappelijk onderzoek, maar vooral heb ik willen beklemtonen dat observatie (ook van oude meesterwerken) belangrijk voor een kunstenaar is.

Kijk maar, er staat wat er staat

Het was opvallend dat de maatschappelijke context in zowel de zeventiende-eeuwse werken als in de hedendaagse zo sterk meeklonk, hoewel dit niet altijd meteen duidelijk was. Een zekere rauwheid en brutaliteit spreken de toeschouwer in elk geval wél meteen aan. Het lijkt er op dat het tonen van bloed, ingewanden, testikels en uitwerpselen een zelfde effect heeft op de zeventiende-eeuwse toeschouwer als op de hedendaagse. Bloed blijkt bloed te zijn, toen en nu. Maar is een hond, een paard, een hert, … van toen nog altijd dezelfde hond, het zelfde paard of hert? Wordt vandaag het dier als dier – het dierlijke – op een zelfde manier gevat als vier eeuwen geleden? Die vraag blijft onbeantwoord.

Download scriptie (6.71 MB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Ria De Boodt
Thema('s)