Verhoging van de psychologische weerbaarheid bij terroristische dreiging op basis van literatuurstudie en gesprekken met experts.

Paul
Piedfort

Aan de universiteit van Gent, vakgroep communicatiewetenschappen, werd binnen het kader van een pilootonderzoek naar de ‘psychologische weerbaarheid bij terrorisme ‘ onder leiding van Prof. Dr. Gino Verleye in december 2004 een zeer bruikbaar, wetenschappelijk meetinstrument ontworpen dat de basis kan vormen voor overheden en burgers om met elkaar te communiceren en de sociaalpsychologische gevolgen van terrorisme en de daarmee samenhangende dreiging te beperken, .

 

1000 vlamingen werd een survey voorgelegd waarin gepeild werd naar hun beleven en inschatten van met deze problematiek verbonden zaken zoals : angst, mediagebruik om zichzelf te informeren , vertrouwen in en het geloofwaardig achten van de belgische overheid bij hun communicatie met het publiek en de mate waarin mensen bezig zijn met terrorisme of de dreiging die er van uitgaat. Uit de eindresultaten bleek dat 70 % van de bevraagde vlamingen onze overheid een vrij matige score gaven wanneer ze hun mening gaven over de mate waarin ze deze voorbereid achten op een terroristische aanval. Men volgt de berichtgeving dienaangaande ook nauwlettend en men stelt weinig vertrouwen in de geloofwaardigheid van de informatie die de overheid hierover zelf verstrekt. De vlaming is ook wel degelijk met het issue terrorisme bezig en 30% vond bijvoorbeeld een aanslag in ons land niet ondenkbeeldig.

 

Zoals bleek uit zowel de aanslag op de Twin Towers, de aanslagen in Madrid, de moord op Theo van Gogh kunnen de sociaal-psychologische gevolgen van terrorisme ook zorgen voor effecten die de materiële en fysieke gevolgen van gewone rampen overstijgen. Zo kunnen post-traumatische stress, verhoogde angstgevoelens, paniek, sociale en culturele geschillen, wantrouwen ten aanzien van de overheid, verontwaardiging en woede, plunderingen de crisissituatie op zulke momenten doen escaleren naar een complexe, nog moeilijk te controleren chaos. Dit zijn nu net de effecten die terroristen beogen. Daarom is een goede verstandhouding en communicatie tussen overheid, media en burgers van onschatbaar belang.

Bij de bomaanslagen in London en ook al in de maanden daarvoor zagen we dat juist de voortdurende communicatie van de britse overheid en media met het publiek en de, gezien de penibele omstandigheden, toch vrij beheerste, veerkrachtige en solidaire houding van de Londenaars deze stad toeliet zich enigszins tegen deze effecten te weren. Zelfs in New-Orleans had deze aanpak veel problemen, protest en miserie voorkomen.

 

Eén van de vier laatstejaarsstudenten die meewerkte aan dit onderzoek voor de NAVO-werkgroep, Piedfort P., koos er voor om hier op aansluitend als onderwerp van zijn scriptie te kiezen voor een evaluatie van de federale, provinciale en stedelijke overheden in België hun beleid aangaande rampen en terrorisme. In het bijzonder werd nagegaan of  de informatie die de overheid hierover aan de burger verstrekt altijd wel volledig, juist en tijdig wordt verstrekt en de communicatie ook interactief en afgestemd is op mensen hun werkelijke vragen en noden op dit vlak, met name gericht op het bekomen van een vertrouwen en een coöperatieve houding vanwege het publiek en de media . Er werd onderzocht of de verschillende overheidsniveau’s en diverse departementen hierbij ook  uniform, gecoördineerd en pro-actief te werk gaan en of er überhaupt wel wordt nagedacht over de mogelijke, specifieke effecten die met terroristische dreiging gepaard kunnen gaan. De invloed die kan uitgaan van de media werd eveneens onder de loep genomen.

Eindverantwoordelijken voor de externe, interne communicatie van grootsteden, provincies, federale departementen en de eerste minister, het nationaal crisiscentrum van de regering, de verantwoordelijken voor de persrelaties, psycho-sociale hulpverleners en  federale gezondheidsinspecteurs werden middels een interview door de auteur bevraagd . Ook werden de door de overheid vooropgestelde richtlijnen bij rampen en doelstellingen hierbij getoetst.

 

Uit dit onderzoek bleek dat de manier waarop de mogelijke risico’s worden ingeschat vooral gebeurt op basis van de mogelijke materiële en fysieke effecten. Het zich inleven in de vragen, noden en mogelijke risico’s die bepaalde groepen mensen zoals omwonenden van risicobedrijven, mensen die gebruik maken van openbaar vervoer lopen, ontbreekt.

Efficiënt, gericht communiceren en luisteren naar de burger als’expert’ wordt niet in overweging genomen. Mogelijke paniek bij een terroristische actie, het niet opvolgen van de overheid zijn richtlijnen en een moeilijk te herstellen vertrouwen van het publiek jegens de overheid wordt niet waarschijnlijk geacht en dus niet in rekening gebracht bij het opstellen van mogelijke rampscenario’s. De overheid is vooral beducht om over terrorisme in eigen land te praten omdat men denkt dat mensen hierdoor juist zouden panikeren.

 

De organisatie en wijze van werken verschilt ook van provincie tot provincie en de bevoegdheden, verantwoordelijkheiden van de verschillende overheden en diensten verschillen. Feedback tussen de federale overheid en provinciale is er niet en verloopt vooral van boven naar beneden en dit terwijl de provinciale en stedelijke overheden juist over praktische ervaring beschikken. Op dit moment weet niemand op deze diensten echt wat te verwachten en hoe te handelen zou er zich in ons land een nationale ramp of terroristische dreiging ontwikkelen.

Informatiedoorstroming en coördinatie zijn hier de ontbrekende ingrediënten.

 

 De relatie tussen overheid en media werd dan weer over het algemeen als positief ervaren .  Meer samenwerken en wederzijds vertrouwen tussen de verschillende diensten, overheidsniveau’s en de media zouden kunnen bijdragen tot een efficiënter optreden bij rampen en terrorisme.

 

Toch werden ook positieve evoluties en goede inzichten vastgesteld bij enkele provinciale diensten, de psycho-sociale hulpverleners, federale gezondheidsinspecteurs .De nieuwe communicatieverantwoordelijke van het nationaal crisiscentrum probeert de rampenplanning ook te moderniseren en  reorganiseren.  Initiatieven waarvoor echter veelal de middelen, mensen en een duidelijke rampenwet met vastgelegde procedures, taakomschrijvingen en bevoegdheden ontbreken. Het promoten van informele netwerken en de zelfredzaamheid van individuen en gemeenschappen kan hier trouwens kostenbesparend werken.

 

Er zijn dus wel bekwame mensen op het veld, maar deze kunnen, soms tot eigen frustratie,  hun capaciteiten alsnog niet aanwenden.

Laat ons dus hopen dat het niet de harde realiteit zal zijn die ons in de toekomst de nodige lessen, oefeningselementen en ervaring zal verschaffen, maar dat met meer politieke wil, samenwerking tussen de verschillende departementen, overheidsniveau’s en iets minder aankondigingspolitiek vanuit Brussel de burger misschien wel eens werkelijk het toch meestal door politici toch zo verhoopte vertrouwen kan krijgen in zijn beleidsmakers en het gevoel zelf te kunnen handelen en controle te houden over zijn leef-en werksituatie .

 

Download scriptie (1.23 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2005