Vinden ze nog de weg naar huis?

Amber
Gardeyn

                     Vinden ze nog de weg naar huis?

triomfboog, bloemen en dorpsadvocaat

‘Triomfboog in Venetië’ van Francesco Guardi, ‘Bloemen’ van Lovis Corinth en ‘Dorpsadvocaat’ van Pieter II Breughel. Op het eerste gezicht hebben deze schilderijen weinig met elkaar gemeen. Toch delen ze een bijzonder verleden. Een oorlogsverleden.

Tot op vandaag blijft de zoektocht naar een geschikt beleid voor tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Duitsland verscheepte kunst voortduren. België kan daarbij veel van zijn buurlanden leren. Bijgevolg kan dit onderzoek, dankzij een vergelijkende studie met Nederland, Frankrijk en Duitsland, drie aanbevelingen formuleren om de Belgische aanpak op te krikken.

Kunst als wapen en buit

De Duitse bezetter voert tijdens de Tweede Wereldoorlog op ongeziene schaal kunst naar Duitsland. Het Derde Rijk zou een culturele grootmacht worden die boven alle andere landen uitstak. Hitler, Göring en andere nazileiders maken er daarom hun missie van om zoveel mogelijk kunst in handen te krijgen.

Vanuit alle hoeken van de bezette gebieden stroomt kunst naar Duitsland. Duitse curatoren zijn alomtegenwoordig op de Europese kunstmarkt. Het blijft echter niet bij rechtmatig gekochte kunstwerken. Duitse organisaties roven ook huizen leeg en dwingen slachtoffers om hun kunstverzamelingen te verkopen of te ruilen. Ook België blijft niet gespaard.

Maar hoe reageert België na de oorlog? Welke politieke en wetgevende initiatieven zijn genomen om oorspronkelijke eigenaars te hulp te komen? Doet België voldoende om werken met een onbekende herkomst terug thuis te brengen?

Kunstrecuperatie en restitutie: een naoorlogse uitdaging

Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekent dat een nieuwe uitdaging voor de deur staat: de heropbouw van Europa. De geallieerden moeten de enorme hoeveelheid kunstwerken die ze her en der terugvinden naar hun thuisland brengen. Daarna zijn de individuele staten verantwoordelijk voor de “restitutie”, dit is het teruggeven aan de rechtmatige eigenaars. België hanteert daarvoor een tweevoudige aanpak. Enerzijds kondigt ons land wetten af die restitutiegeschillen in goede banen moeten leiden. Anderzijds richt de staat de Dienst Economische Recuperatie (DER) op die kunst moet helpen recupereren en restitueren.

Beide initiatieven kennen echter gebreken. De wetten leggen korte termijnen en strenge bewijsstandaarden op die het slachtoffers moeilijk maken om op te treden. Bovendien slaagt de DER er slechts in om 1155 werken uit het buitenland te recupereren en maar een fractie daarvan wordt aan de rechtmatige eigenaars terugbezorgd. De overige werken worden in de jaren vijftig verkocht of “voorlopig” toevertrouwd aan musea (DER-werken). En daar zijn ze nog steeds…

De heropleving van de jaren negentig

In de jaren negentig komt het restitutievraagstuk opnieuw boven water. Zowel op nationaal als internationaal vlak rijst namelijk het besef dat de naoorlogse reactie gefaald heeft. Nieuwe maatregelen mogen niet langer uitblijven.

Op internationaal vlak vormen de Washington Principles het belangrijkste instrument. 44 staten, waaronder België, ondertekenen het document en nemen zo morele verplichtingen op zich. Drie beginselen staan daarbij centraal: staten moeten inzetten op herkomstonderzoek, ze moeten slachtoffers bijstaan en ze moeten rechtvaardige en billijke oplossingen voorzien bij eigendomsconflicten.

Ook op nationaal vlak zorgt de heropleving ervoor dat staten nieuwe maatregelen op tafel leggen. Verschillende landen richten onderzoekscommissies op die de naoorlogse maatregelen moeten beoordelen en suggesties voor verbetering formuleren. In navolging van de Washington Principles starten staten eveneens met herkomstonderzoek in de publieke verzamelingen en installeren ze gespecialiseerde commissies om eigendomsconflicten tot een goed einde te brengen.

België springt op de kar, maar gaat minder ver dan de buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland. Het herkomstonderzoek beperkt zich tot enkele musea en de resultaten blijven gedurende een lange tijd onbekend. Pas recent delen (vooral Vlaamse) musea hun info over DER-werken op hun website. Daarnaast kiest België ervoor om een schadeloosstellingscommissie te voorzien waar slachtoffers binnen een beperkte termijn schadevergoedingsaanvragen kunnen instellen. De laatste dossiers worden in 2008 afgewerkt. Vanaf dan gebeurt het werk achter de schermen en zien weinig nieuwe initiatieven het licht.

Ruimte voor verbetering

Op basis van buitenlandse inspiratiebronnen kunnen drie grote aanbevelingen geformuleerd worden om een beleid in overeenstemming met de Washington Principles te realiseren.

Onder het motto meten is weten moet België allereerst meer diepgaand herkomstonderzoek voorzien. Perfecte voorbeelden daarvan zijn zowel in Nederland als Duitsland te vinden. Proactief onderzoek is cruciaal om musea en slachtoffers houvast te bieden.  

“Waar het om gaat, zijn de geleverde onderzoeksinspanningen en de in Washington beloofde openheid. Die kwamen er in België niet.” Zo bekritiseert de Leuvense hoogleraar kunstrecht Bert Demarsin de Belgische aanpak in 2014. De tweede aanbeveling luidt dan ook dat toegankelijkheid en openheid centraal moeten staan in het verbeterde beleid. De eerste stap is gezet: er komt een online databank met DER-werken. Het is belangrijk dat België hier net zoals zijn buurlanden verder op inzet door de voorziene databank uit te breiden met nieuwe onderzoeksresultaten en een centraal aanspreekpunt te voorzien. Zo creëert de Belgische staat een toegankelijk punt waar alle informatie te vinden is en het publiek met vragen terecht kan.  

De buurlanden komen tegemoet aan hun verplichtingen via de oprichting van een centrale restitutiecommissie die een beslissing of advies kan leveren over de beslechting van individuele aanvragen. Zo’n commissie heeft België niet. Nochtans zou ze duidelijkheid scheppen. Specialisten kunnen dan op een open en georganiseerde manier antwoorden bieden aan zij die erom vragen. De oprichting van een restitutiecommissie is daarmee de derde aanbeveling.

Deze drie aanbevelingen opvolgen zou ervoor zorgen dat België een grote en langverwachte stap vooruit zet in de zoektocht naar een geschikte aanpak voor roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog. Een stap die, zoals verwoord door Ronald S. Lauder, de president van het World Jewish Congress, niet langer op zich mag laten wachten:

“After more than 70 years don’t you think it’s time to put these ghosts to rest? I believe it is time.

Ladies and gentlemen: it is, in fact, long past time.”

Download scriptie (1.78 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Prof. dr. Georges Martyn