Volksverbonden literatuur tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een narratologische analyse van drie romans.

Hannelore
Roth

Volksverbonden literatuur: literair artefact of tendentieus pamflet?

De literatuur die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen tot stand kwam, is door de literatuurgeschiedenis stiefmoederlijk behandeld. Er wordt immers vooral gefocust op de latere literaire implicaties van de Tweede Wereldoorlog, die op inhoudelijk en vooral op vormelijk vlak resulteerden in een zoektocht naar vernieuwing. Voor zover de literatuur uit de Tweede Wereldoorlog aan bod komt, wordt ze veelal met een extraliteraire bril benaderd, a fortiori het type literatuur dat een uitdrukkelijk standpunt in maatschappelijke, levensbeschouwelijke of politieke kwesties inneemt. Er wordt vooral aandacht besteed aan de ideologische verankering en de institutionele inbedding van de auteur.

Autonomie versus heteronomie
Literatuur die aandacht heeft voor buitenliteraire kwesties, zogenaamde ‘tendensliteratuur’, werd tot nog toe echter zelden met oog voor haar tekstintrinsieke kenmerken bestudeerd. De oorzaak van die lacune kadert in de traditionele tweedeling tussen een autonome en heteronome benadering van literatuur, een tegenstelling die in de jaren 1930 op de spits wordt gedreven. In die periode van crisis en heroriëntatie, met de mondiale economische malaise en de politieke verrechtsing als meest ingrijpende veranderingen, wordt de positie van de auteur en zijn taak in het veranderende maatschappelijke klimaat druk bediscussieerd: kan de auteur nog onproblematisch aan de zijkant van het leven staan of moet hij integendeel zijn stem laten horen in de actuele debatten?; is de auteur in crisistijd niet genoopt tot (literair) engagement? De modernistische critici die op dat moment het literaire discours bepalen, beantwoorden die vragen negatief. Ze beschouwen de politieke invalshoek als een aanfluiting van ware literatuur. Auteurs van tendensromans zijn het daar niet mee eens. Volgens hen betekent de aandacht voor politieke, levensbeschouwelijke of maatschappelijke thema’s geen aanslag op de literaire kwaliteit van een werk, maar vormt de verwerking van extraliteraire thema’s voor de literatuur net een meerwaarde.

Volksverbonden literatuur
Precies die heteronome invalshoek, en meer bepaald de ‘rechtse’ pool, staat in deze scriptie centraal. Concreet wordt gefocust op de zogenaamde ‘volksverbonden’ literatuur(opvatting), een visie op literatuur die in de jaren 1930 furore maakt. De volksverbonden poëtica positioneert zich lijnrecht tegenover het extreme individualisme van de eigen tijd en de weerslag daarvan in de contemporaine kunststromingen. In contrast met dat individualistische (kunst)klimaat wordt in de volksverbonden literatuuropvatting geijverd voor het herstel van de band tussen de kunstenaar en zijn volk. De auteur wordt beschouwd als een bemiddelaar, die door zijn literatuur het wezen van het volk openbaart. Zo groeit hij uit tot een geestelijk leider, die ondanks zijn uitverkoren positie steeds organisch met zijn volk verbonden blijft. De verwevenheid tussen literaire kwaliteit en volksverbondenheid is dus zo hecht dat het ene begrip het andere impliceert. Schrijvers van volksverbonden literatuur verzetten zich dan ook heftig tegen het stigma van tendenswerk. Literatuur moet weliswaar dienstbaar zijn aan extraliteraire doeleinden, maar de fundamenten van de autonomiegedachte, het belang van noties als ‘stijl’ en ‘literatuur’, worden zelden ter discussie gesteld. Heteronome categorieën worden haast altijd vertaald naar esthetische normen.

Die benadering van literatuur vormt het uitgangspunt voor de analyse van drie volksverbonden romans die in Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gepubliceerd: De brug (1941) van Marc Belloy, Poldervolk (1940) van Raf van Hulse en Menschen in den strijd (1943) van Marcel Matthijs. De invalshoek voor de analyse is bijgevolg tweeledig: wat zijn de volksverbonden elementen in de roman, en hoe wordt die ideologie verteltechnisch geconstrueerd? Ideologie kan immers niet simpelweg vanuit haar maatschappelijke en politieke context in de romanwereld worden geïntegreerd, maar wordt verwerkt in een specifiek en fictioneel verhaal. Dat brengt met zich mee dat verteltechnische strategieën niet alleen worden ingezet om de ideologische boodschap te representeren maar ook om het ideologische gedachtegoed mee te constitueren. Daarom is het noodzakelijk om dat proces van literaire vormgeving te bestuderen, iets wat in de literatuurstudie tot nog toe zelden werd gedaan.

Gelijkenissen en verschillen
De drie romans situeren zich in het ideologische spectrum extreemrechts: ze formuleren een onverholen pleidooi voor het nationaalsocialisme en propageren een maatschappelijke ordening die op dat gedachtegoed gegrondvest is. Die ideologische overeenkomst betekent echter niet dat de teksten onderling inwisselbaar zijn. Integendeel, ze behoren tot drie verschillende genres en hebben alle drie een verschillende moeilijkheidsgraad en een ander doelpubliek. Hun sterk uiteenlopende karakter biedt interessante perspectieven voor de benadering van volksverbonden literatuur. Allereerst kan zo de vraag worden gesteld of de representatie van het volksverbonden of nationaalsocialistische discours wordt beïnvloed door de formele kenmerken en specifieke conventies van een genre, en omgekeerd op welke manier een genre wordt ingeschakeld om de volksverbonden ideologie uit te dragen. Een duidelijk voorbeeld daarvan vormt de streekroman Poldervolk. De harmonische verbondenheid van de boer met de bodem wordt in de roman getransformeerd tot de manifestatie bij uitstek van de nationaalsocialistische bloed- en bodemideologie. De auteur conformeert zich dus aan de genreconventies en transformeert ze tegelijk in functie van de ideologische opzet. Naast die aandacht voor de particuliere eigenheden van de tekst kan men zich afvragen of de volksverbonden tendens tot gemeenschappelijke kenmerken leidt. Bestaat er zoiets als een volksverbonden leidmotief of een volksverbonden taalgebruik? Ondanks de onderlinge verschillen tussen de drie romans zijn er inderdaad pregnante gelijkenissen vast te stellen. Een daarvan is de visie op tijd en geschiedenis. Er is in de drie teksten een cruciale spanning aanwezig tussen enerzijds een historische en anderzijds een veeleer mythische kijk op de ontwikkeling van de geschiedenis, waarbij de ene dimensie met veranderlijkheid, de andere met onveranderlijkheid wordt geassocieerd. De geschiedenis verloopt als het ware via twee niveaus: het lineaire verhaalverloop wordt onderbouwd door een tijdloos, stabiel en iteratief principe van actie en reactie, verval en heropleving, dat de historische dynamiek fundamenteel bepaalt. Daarnaast is het opmerkelijk dat de ideologische opzet van de romans telkens wordt doorkruist door de persoonlijke problematiek van de hoofdpersonages. Dat hangt samen met de visie op literatuur van heteronome schrijvers. Zij willen immers niet enkel een ideologische boodschap verkondigen, maar mikken daarbij op een zeker literair prestige. Of de auteurs daadwerkelijk in die opzet zijn geslaagd, daarover kan slechts u als lezer oordelen.

 

 

Download scriptie (1.51 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014