Voltooid leven in een historisch perspectief

Stefanie
Meul

"Ik ben te oud, ik ben levensmoe en aangezien de Lieve Heer me vergeten is, zal ik er zelf maar een einde aan maken,” verzuchtte Jean in 1882 meermaals tegen zijn arts. Dokter Alfred Stocquart schreef in een medisch tijdschrift dat de zelfdoding van de 88-jarige man bepaald niet onverwacht te noemen was. Eerder dan zijn hoge ouderdom was het vooral een gevoel van onherroepelijke aftakeling dat Jean tot zelfdoding dreef.

Deze passage lijkt exact de verzuchtingen te verwoorden van hedendaagse senioren die levensmoe zijn. In de negentiende eeuw konden ‘ouden van dagen’ klaarblijkelijk een gelijkaardig sentiment van doodsverlangen voelen op het einde van hun leven. Waarom wordt de problematiek door experts dan als ‘typisch eigentijds’ bestempeld? En wat kan historisch onderzoek eigenlijk bijdragen aan de complexe problematiek van voltooid leven?  

Ferdinand Hodler, Die Lebensmüden, 1892.Ferdinand Hodler, Die Lebensmüden, 1892.

Voltooid leven tegenwoordig

In Nederland kreeg ‘voltooid leven’ of levensmoeheid bij ouderen al eerder maatschappelijke, politieke en academische aandacht, maar de afgelopen jaren is het ook in België een actueel thema. Voltooid leven geldt als een neveneffect van de gemedicaliseerde welvaartsstaat en een gestegen levensverwachting. Hoofdzakelijk de hoogbejaarde populatie lijdt aan deze ‘aandoening’ die nogal resistent blijkt voor beproefde middelen als antidepressiva en psychotherapie. Ouderen die levensmoe zijn, beschrijven hun leven als een lijdensweg door de gevolgen van het oud-zijn op zich. In een aantal gevallen uiten senioren hierdoor een nadrukkelijke doodswens die in de huidige euthanasiewetgeving niet erkend is. Het lijden wordt immers niet veroorzaakt door een ongeneeslijke aandoening zoals de wet voorschrijft, maar door ‘normale’ verouderingsprocessen.  In de pers duikt het thema dan ook vaak op in de context van het ruimere euthanasiedebat. Hierdoor dreigt ‘levensmoeheid bij ouderen’ soms vereenvoudigd te worden tot ‘ouderen met een doodswens’.

 

Levensmoeheid in een (on)voltooid verleden?

Hoewel experts voltooid leven als een hedendaags probleem beschouwen, was levensmoeheid ook al een veelgebruikte term in Belgische kranten en literaire werken uit de negentiende en twintigste eeuw. Het woord kende in het verleden een opvallend ruimer gebruik en betekenis. Krantenartikelen berichtten bijvoorbeeld geregeld over levensmoeheid bij kinderen en (jong)volwassenen. Ook de Nederlandse schrijver Louis Couperus beschreef zijn jeugdige hoofdpersonage Eline Vere als levensmoe. De term drukte een vorm van lijden uit, maar de gradatie kon sterk variëren. In een literaire context verwoordde levensmoeheid vaak een gevoel van ‘Weltschmerz’, een sentiment van smart en ontgoocheling over het leven. In kranten kon het woord zowel in de reclamesectie als bij de overlijdensberichten opduiken. Zo erkenden de producenten van Sunlight zeep met een kwinkslag dat poetsen in 1888 ‘levensvermoeiend’ kon zijn.

Reclame Sunlight zeep uit 1888

Dat levensmoeheid geregeld tot zelfmoord leidde, blijkt uit de frequente berichtgeving in kranten van uiteenlopende signatuur. Volgens de socialistische pers kon levensmoeheid veroorzaakt worden door ‘miserie’ of economische uitzichtloosheid. Ook de kerk betoonde zich in de negentiende eeuw bezorgd over de stijging van het aantal zelfdodingen. In katholieke kranten verschenen er regelmatig waarschuwingen waarbij de redacties hun lezers opriepen om zichzelf te beschermen tegen levensmoeheid met een katholieke levenswandel en een onwankelbaar geloof.

Levensmoeheid werd in het verleden wellicht door brede lagen van de bevolking gevoeld, maar opvallend weinig in een medische context beschreven. Terwijl religie een preventieve functie had, kregen artsen-psychiaters vanaf het einde van de negentiende eeuw de verantwoordelijkheid over de behandeling van geestesziekten. De heersende medische visie beschouwde zelfdoding toen altijd als het gevolg van een psychiatrische aandoening. Het kwam erop aan die onderliggende aandoening te diagnosticeren en te behandelen in een psychiatrische instelling. De bewaking van mogelijke ‘zelfmoordenaars’ in de instelling werd een van de speerpunten in de behandeling van suïcidale patiënten. Volgens negentiende en twintigste-eeuwse psychiaters leidden ziektebeelden als melancholie of depressie, psychose en ‘seniliteit’ tot suïcide. Intussen werd in de volksmond over levensmoeheid als boosdoener gesproken. Hoewel deze verschillen in terminologie triviaal lijken, getuigen ze van tegenstrijdige visies die eraan ten grondslag liggen. Psychiaters vertegenwoordigden vanaf de negentiende eeuw op een treffende wijze het nieuwe biomedische denken. Ze beschouwden psychiatrische ziektebeelden als een wetenschappelijk probleem waarop de mens wetenschappelijke antwoorden kon bieden in de vorm van diagnoses, behandelingen en -in het beste geval- genezing. Het idee dat de psychiater kon ingrijpen in het domein van de geest was bijna revolutionair te noemen. Tegelijk leefden ook oudere visies door, met als leidende principes de nietigheid van de mens en zijn onvermogen om in zaken van leven en dood in te grijpen. Volgens sommige historische auteurs leidde het niet aanvaarden van deze menselijke bestaansconditie zelfs tot een toename van levensmoeheid.  

 

Een gelaagd begrip

Levensmoeheid heeft gedurende de voorbije anderhalve eeuw een grondige gedaanteverandering ondergaan. Daarbij zijn vooral de recente betekenisvernauwing en de medische erkenning opvallend. De bijna vanzelfsprekende koppeling tussen levensmoeheid en ouderen die vandaag bestaat, kan toegeschreven worden aan verschillende factoren zoals een vergrijzende samenleving en gewijzigde denkbeelden over ouderdom, lijden en dood. Daarnaast kreeg de problematiek vorm vanuit een toenemende medicalisering die zich in de maatschappij voltrok. Terwijl levensmoeheid in historische bronnen vaak verbonden bleek met een zeker doodsverlangen, presenteerde de psychiatrie zichzelf vanaf het einde van de negentiende eeuw als deskundige op het gebied van doodswensen en suïcide. De algemene gevoelstoestand ‘levensmoeheid,’ die in de literaire en journalistieke bronnen vaak gepaard ging met existentiële en maatschappelijke problemen, werd geobjectiveerd en geclassificeerd in allerhande psychiatrische diagnoses en behandelingen. Doodsgedachten evolueerden zo dus tot een medisch probleem en het ultieme doel was om zelfdoding te kunnen voorkomen. De aanhoudende hoge suïcidecijfers in de twintigste en eenentwintigste eeuw dwongen om dit oorspronkelijke optimisme bij te stellen. De medische erkenning van levensmoeheid bij ouderen symboliseert dan ook de grenzen van de psychiatrische wetenschap.

Het citaat uit de inleiding, waarbij een arts de zelfdoding van een hoogbejaarde man linkte aan levensmoeheid, blijkt een atypische getuigenis uit de negentiende eeuw. Levensmoeheid is geen ‘tijdloos’ fenomeen, maar ontstond in een bepaalde historische context. Intussen transformeerde het begrip onder invloed van een gewijzigde demografische realiteit en nieuwe inzichten. Tegelijk draagt de term nog sporen van de oudere betekenissen in zich. Historisch onderzoek kan die sporen blootleggen en een groter begrip bewerkstelligen over (het ontstaan van) complexe maatschappelijke fenomenen zoals levensmoeheid.  

 

 

Download scriptie (3.36 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Kaat Wils