Voorbij de nieuwe muziek. Over de historische dialectiek van het muzikaal materiaal in Adorno's Philosophie der neuen Musik.

Livine
Van Eecke
  • Jan
    Christiaens

Tussen waarheid en ideologie - of de kracht van verandering herbekeken

(Filosofie over) nieuwe kunst laat ons zelden onberoerd. Als product van de maatschappij vertellen kunst en muziek ons immers iets over de wereld waarin we leven. Authentieke kunstwerken stimuleren ons bovendien om die wereld op een andere manier te aanschouwen, waardoor de werken zichzelf overstijgen en ons kunnen doen inzien “das es auch anders sein könnte, als es ist” (Adorno). Het besef dat van kunst een grote kracht kan uitgaan, motiveerde de bekende Vlaamse politicus Bart De Wever misschien om in de media herhaaldelijk zijn persoonlijke analyse van “de hedendaagse kunst” te ventileren (Zie o.m. D.S. 08/11/2011 “Hedendaagse kunst” en D.S. 22-23/12/2012 “Afbreken om op te bouwen”). Vooral het laatste artikel weekte heel wat reacties los.

De Wever

In dat artikel schetst de politicus E.T.A. Hoffmanns verhaal van de kapelmeester Kreisler, die ervaart dat zijn muziek slechts een “versnapering”, “entertainment” geworden is en besluit om zich te verzetten tegen het “nuttigheidsdenken”. Kreisler maakt zijn muziek abstracter en complexer, waardoor het publiek langzaam wegtrekt en hij alleen nog overblijft. “De kunst heeft haar autonomie herwonnen, maar tegen een hoge prijs”. Dat De Wever blijkbaar weinig van het artikel heeft begrepen, uit zich in het feit dat hij onmiddellijk daarna meent dat de nuttige functie van kunst erin bestaat dat “de kunstenaar de maatschappij objectief kan beschouwen en ons zo tot nieuwe inzichten kan brengen”. Waar de politicus het nuttigheidsdenken in het verhaal van Hoffmann nog synoniem acht met “versnaperingen” en “entertainment”, bevat het plotseling niets minder dan het waarheidsgehalte van het autonome kunstwerk. Verder in zijn artikel koppelt hij het nuttigheidsdenken echter terug aan zijn oorspronkelijke betekenis, om dat begrip in de huidige samenleving te consolideren: “Vandaag worden kunst en cultuur  vooral gefinancierd door subsidies, dus uit belastinginkomsten. Zij die bijdragen - het grote publiek dus - eisen verantwoording (…) Decennialang kon men dat sluimerende dilemma omzeilen door te verwijzen naar de intrinsieke waarde van kunst. Mensen keken naar een kunstwerk, snapten er misschien niet al te veel van, maar zetten hun onbegrip opzij met de gedachte: het is kunst. Maar we leven niet meer in de moderniteit. We leven in de postmoderniteit.” Zo is het nu eenmaal, en niet anders… Dat die schijnbaar objectieve toestand van postmodernisme, waar kunstenaars hun werken moeten verantwoorden t.o.v. het grote publiek, door de auteur subjectief gewild is, blijkt ook uit zijn eerdere column (D.S. 08/11/2011). Daar bekritiseert De Wever o.m. de actuele kunstwerken die “als kunst alleen nog voor die kleine club van ingewijden herkenbaar (zijn) en (…) niet zelden een totaal onbegrip (opwekken) bij Jan met de pet”.

Adorno

Na zijn vaststelling dat postmoderne kunstenaars zich, omdat ze postmodern zijn, dienen te verantwoorden, weet de politicus Adorno’s twijfel aan het voortbestaan van de kunst te koppelen aan een machteloos nihilisme: “Want als niets waar is en dus niets een intrinsieke waarde heeft, hoe kan kunst dan voor zichzelf een uitzonderingsstatuut blijven opeisen? Theodor Adorno - Nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben, ist barbarisch - ging zelfs zover om het verdere bestaansrecht van kunst in twijfel te trekken.” Adorno heeft het nihilisme echter steeds gewantrouwd, juist omdat hij altijd de mogelijkheid van de utopie, van het andere, wou openstellen. Wel heeft Adorno het voortbestaan van de kunst in vraag gesteld, maar op een manier die radicaal tegen De Wevers ideologie indruist. Zo vreest Adorno in zijn Philosophie der neuen Musik de “neutralisering van de cultuur” omdat “(d)e niet-conformerende muziek (…) niet beschermd (is) tegen een (…) vervlakking van de geest, die van het middel zonder doel. Wel behoudt ze haar maatschappelijke waarheid krachtens de antithese tot de samenleving, door isolement, maar hierdoor verdort ze op haar beurt ook zelf”. Het verbod dat de componist Cornelis De Bondt oplegde aan de cultuurindustrie, om zijn werk nog langer uit te voeren, lijkt daar een schrijnend gevolg van te zijn (D.S. 25/01/2013). Ook Adorno trekt zijn conclusies: “De mogelijkheid van muziek zelf is onzeker geworden”, schrijft hij. “Ze wordt niet in gevaar gebracht omdat ze decadent, individualistisch en asociaal zou zijn, zoals het reactionaire kamp haar verwijt. Ze is het alleen te weinig”. Alleen de afwijzing van de officiële cultuur kan volgens Adorno nog redding brengen. Hij besluit: “(de dood van de kunst), zoals deze tegenwoordig dreigt, zou slechts de triomf zijn van het naakte bestaan over het inzicht van het bewustzijn, dat het waagt om dit bestaan te weerstaan”.

Ideologische truc

Door systematisch citaten of meningen van intellectuelen met ronkende namen als Hoffmann of Adorno uit hun context te rukken en binnen de ideologie van zijn artikel te herinterpreteren, plaatst De Wever zichzelf op een sluwe manier buiten zijn artikel. Zo wekt hij de indruk een neutraal, wetenschappelijk en objectief auteur te zijn, die enkel feiten weergeeft. De manier waarop hij aldus begrippen uit de kunstgeschiedenis naar zijn hand zet, is ideologisch, in de Adorniaanse zin van het woord. De politicus legt immers zijn eigen waarheid op aan het materiaal, i.e. de (begrippen uit de) kunstgeschiedenis.

Waarheid?

Dat het weerleggen van dergelijke intellectuele oneerlijkheid geen sinecure is, wist Adorno zelf maar al te goed. Dat geldt des te meer in een snel medium als de krant, waar vaak niet voldoende tijd is om citaten van filosofen eerst ten gronde te onderzoeken. (Blijkbaar kunnen ideologische teksten zelfs een professor cultuurfilosofie dermate frustreren dat hij zich tot het gebruik van schuttingtaal verlaagt - zie de mail van L. De Cauter aan B. De Wever in D.S. 26/12/2012). Daarentegen hoop ik in mijn scriptie op een wetenschappelijke manier te hebben bijgedragen aan het cultuurdebat, niet door mijn persoonlijke autoriteit op te leggen aan het materiaal, maar door Adorno’s ideeën “telkens vast te stellen en te volgen, totdat de eigen logica van de objecten in hun kritiek omslaat” - of om Adorno nog een laatste maal te citeren: “De immanente juistheid van het verschijnsel, in een zin die alleen aan de hand van dit verschijnsel zelf kan worden ontwikkeld, wordt de waarborg van zijn waarheid en de giststof van zijn onwaarheid”. Dat natuurlijk op het gevaar af dat de scriptie zelf in isolement, als “monade” zal existeren…

Livine Van Eecke

Masterscriptie: Voorbij de nieuwe muziek. Over de historische dialectiek van het muzikaal materiaal in Adorno’s Philosophie der neuen Musik.
(De auteur is master in de musicologie en haalde voor haar scriptie 18/20.)

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013