Waarom coproduceren mensen? Een zoektocht naar motieven binnen twee cases: mantelzorg en buurtinformatienetwerken

Tom
Verhaeghe
  • Lara
    Devos

Waarom coproduceren burgers? Een zoektocht naar motieven

Bij coproductie staan burgers voor een deel zelf in voor de publieke diensten (zoals onderwijs of gezondheidszorg) die ze ‘consumeren’ of gebruiken, in samenwerking met de reguliere of professionele dienstverleners. In Vlaanderen zijn hiervan tal van voorbeelden terug te vinden: van mantelzorg, buurtinformatienetwerken en verenigingen waar armen het woord nemen, tot leesouders in lagere scholen of simpele bladkorven in de straat. Dit onderzoek focust op de vraag waarom mantelzorgers en leden van een buurtinformatienetwerk (vanaf nu: BIN) coproduceren. Hiervoor zijn zogenaamde ‘motivatieprofielen’ opgesteld die de verschillende drijfveren van coproducenten blootleggen door deze in te delen in een aantal types of profielen. 

De relevantie van coproductie in de praktijk

Coproductie is vandaag een ‘hot’ thema. De assumptie dat het meer (en beter) betrekken van burgers bij het dienstverleningsproces kan dienen als een kostenbesparend en/of democratiserend instrument oefent namelijk een sterke aantrekkingskracht uit. Zeker in tijden waar de budgettaire manoeuvreerruimte voor elke organisatie en politiek bestuur krap is en de bevolking (of klant) steeds mondiger wordt. Hoewel begrippen als burgerparticipatie, overleg en inspraak steeds vaker bovenaan de agenda prijken, blijft coproductie een zeer specifiek begrip dat ook op academisch niveau bijkomende onderzoeksaandacht vraagt.Coproductie binnen dienstverleningsnetwerken Bij coproductie worden gebruikers mede-eigenaar van ‘hun’ dienst. Er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Gebruikers en aanbieder staan samen in voor de dienstverlening, waardoor ook de tevredenheid en voldoening voor beide partijen toeneemt. Zo staan bijvoorbeeld zowel politie, private bewakingsfirma’s en buurtbewoners (via een BIN) samen in voor de veiligheid in de buurt. Het publieke dienstverleningsproces neemt op die manier de vorm van een netwerk aan. Een web van actoren waar zowel overheid, burgers en organisaties deel van uitmaken. Vooral op lokale schaal komen steeds meer van zo’n netwerken tot stand, waardoor ook het belang van coproductie systematisch toeneemt. 

Onderzoek naar coproductie in Vlaanderen

Samengevat zijn binnen de literatuur rond coproductie drie duidelijke onderzoekslijnen vast te stellen. Ten eerste is er de vraag wie coproduceert en waarom, met andere woorden: welke ‘soorten’ burgers coproduceren en wat zijn hun motieven of drijfveren? Ten tweede is er de vraag hoe coproductie-initiatieven tot stand komen: welke processen worden uitgebouwd en hoe krijgen deze processen organisatorisch vorm? Tot slot is er de vraag welke uitkomsten of effecten coproductie genereert. Leidt coproductie effectief tot een daling van de kosten, meer tevreden klanten, of andere (in)directe voordelen zoals een versterkte sociale cohesie in de buurt? Dit onderzoek vestigt de aandacht op de eerste vraag. 

Wie coproduceert, en waarom?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn twee groepen coproducenten bevraagd. Langs de ene kant een dertigtal mantelzorgers uit de Vlaamse gezondheidszorg, langs de andere kant een gelijk aantal leden van twee BIN’s uit de regio Gent. In het eerste geval is de coproducent een familielid, vriend of kennis die de zorg van een naaste (deels) op zich neemt, bij een BIN wisselen buurtbewoners (als coproducenten) permanent informatie uit met politie om zo de veiligheid in de eigen buurt te verhogen. Er is gebruikt gemaakt van Q-methodologie als onderzoeksmethode. Aan de respondenten werd daarbij gevraagd een aantal stellingen, die handelden over hun persoonlijke motieven om te coproduceren, te sorteren op een normale verdeling gaande van helemaal akkoord tot helemaal niet akkoord (zie figuur in bijlage). Uit al deze sorteringen zijn vervolgens (via statistische analyse) zeven verschillende ‘motivatieprofielen’ opgesteld. Motivatieprofielen delen coproducenten op in een aantal types, al naargelang deze personen er gelijkaardige beweegredenen of motieven op nahouden. Hieronder worden de resultaten van de bevraagde mantelzorgers besproken. 

Vier motivatieprofielen van mantelzorgers

Het eerste gevonden type is dat van de task-bounded affectionate, een mantelzorger die zorgtaken opneemt vanuit een sterke emotionele band met de zorgbehoevende. Hij heeft daarbij een duidelijk doel, namelijk de levenskwaliteit van het familielid op peil helpen houden. Dit type mantelzorger is zeer geïnteresseerd in alle aspecten van het zorgproces (dus ook de gespecialiseerde zorgtaken), en wil daarom zijn steentje bijdragen op vele vlakken. De impure altruist handelt vanuit een normatief kader dat gebaseerd is op menslievendheid en liefdadigheid, maar kan dit pas opbrengen wanneer hij het gevoel heeft gewaardeerd te worden voor het geleverde werk. Persoonlijke voldoening en af en toe een schouderklop zijn zeer belangrijk. Het derde type mantelzorger, de impure rationalist, zorgt voor het familielid vanuit een zeker eigenbelang (goede levenskwaliteit helpen garanderen). Maar hij beseft tegelijkertijd dat dit een belangrijke maatschappelijke opdracht is, omdat ons zorgsysteem met zijn grote financiële maatschappelijke kost nood heeft aan dergelijke vrijwillige ondersteuning. Het vierde type is de duty-bounded affectionate. Hij verleent mantelzorg vanuit een zekere vanzelfsprekendheid, en is er van overtuigd dat de naaste dat ook voor hem zou hebben gedaan. Er is sprake van een soort normatieve druk: ‘het hoort zo’. 

Leren omgaan met diversiteit en specificiteit

Welke lessen kunnen overheden en andere dienstverleners (of ‘professionals’) nu trekken uit de opgestelde motivatieprofielen? Vooreerst valt op dat de motivaties van coproducenten zeer verschillend zijn, en afhankelijk zijn van het specifieke initiatief waarvoor deze personen zich schijnbaar willeninzetten. Hoewel voor quasi alle mantelzorgers de emotionele band met de naaste centraal staat maken sommigen ook eerder rationele overwegingen, anderen laten zich dan weer leiden door hun normatieve overtuigingen. De motieven van coproducenten kunnen met andere woorden niet onder één noemer gebracht worden. Wanneer overheden en ‘professionals’ een stimulerend beleid wensen te ontwikkelen dat inzet op coproductie, houden ze dan ook best rekening met die diversiteit aan motivaties. Veel dienstgebruikers zijn immers bereid hun steentje bij te dragen, maar dan moet het voor de coproducent wel meteen duidelijk zijn welke bijdrage hij/zij kan leveren. Een duidelijke positionering en rolafbakening zijn dus noodzakelijk. “Mensen zijn niet te activeren door simpelweg op een knopje te duwen. Het is aan de omkadering, aan de overheid om te motiveren, om coproductie mogelijk te maken”, stelt ook prof. dr. Bram Verschuere (docent overheidsmanagement, UGent). Kortom, coproductie-iniatieven kunnen slechts succesvol zijn wanneer de initiatiefnemers ook voldoende zicht hebben op de specifieke drijfveren van coproducenten en hier actief op inspelen. Op die manier kan coproductie bovenvermelde voordelen ook concreet omzetten in de praktijk. Verhaeghe Tom

Download scriptie (1.02 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013